ECLI:NL:GHARN:2008:BD0965

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.003.465
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Ter Veer
  • A. Mens
  • J. van der Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenverrekening tussen ex-echtgenoten met betrekking tot contante waarde van pensioenrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake pensioenverrekening tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot. De vrouw heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot uitkering van de contante waarde van het pensioen dat tijdens hun huwelijk door de man is opgebouwd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, met de overweging dat de pensioenrechten voorwaardelijk zijn en pas opeisbaar worden bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of bij overlijden van de man, mits de vrouw dan nog in leven is. De vrouw heeft hiertegen grieven ingediend en het hof verzocht het vonnis te vernietigen.

De vrouw heeft in haar memorie van grieven twee grieven aangevoerd. De eerste grief betreft de afwijzing van de vordering tot uitkering van de helft van de pensioenrechten. De tweede grief betreft de afwijzing van de vordering tot waardevermeerdering van het pensioen en de wettelijke rente. Het hof heeft de grieven beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vordering tot eenmalige uitkering van de contante waarde niet in overeenstemming is met de redelijkheid en billijkheid, gezien de lange tijd die sinds de scheiding is verstreken en de onzekerheid over het leven van beide partijen.

Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een jaarlijkse uitkering van € 394,30, exclusief vakantietoeslag, vanaf het moment dat de man 65 jaar oud is, onder de voorwaarde dat de vrouw dan nog in leven is. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de vrouw gedeeltelijk toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zoals gebruikelijk in procedures tussen voormalige echtelieden.

Uitspraak

8 april 2008
vierde civiele kamer
rolnummer : 104.003.465 (voorheen 2007-00430)
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr A. Kos,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr H.M.G. van Lotringen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 19 juli 2006 en 13 december 2006 die de rechtbank Arnhem tussen appellante (hierna ook te noemen: de vrouw) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de man) als gedaagde heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw heeft bij exploot van 8 maart 2007 de man aangezegd van het vonnis van 13 december 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft zij een bewijsaanbod gedaan en heeft zij gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het anders of meer gevorderde is afgewezen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair :
- te bepalen dat de man de waarde van het te verdelen pensioen (waarvan de contante waarde op 17 mei 1991 € 2.815,65 bedroeg) opnieuw laat berekenen door het pensioenfonds BPF Bouw per de datum van dit arrest en dat hij binnen twee maanden na de datum van dit arrest tot uitbetaling van dit bedrag aan de vrouw moet overgaan;
- te bepalen dat indien de man in gebreke blijft de grootte van het te verrekenen pensioendeel per datum arrest te laten berekenen en te onderbouwen met verificatoire bescheiden, de vrouw alsdan recht heeft op uitbetaling van de contante waarde van het pensioendeel per 17 mei 1991 ad € 2.815,65 te vermeerderen met de wettelijke renten over dit bedrag vanaf 17 mei 1991 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair :
- de man te veroordelen om aan de vrouw maandelijks te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van het tot 17 mei 1991 opgebouwde pensioen, met ingang van de datum dat zijn pensioenrechten opeisbaar worden, alsdan te berekenen door het betreffende pensioenfonds, onder de voorwaarde dat de vrouw alsdan in leven is;
en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en heeft hij geconcludeerd dat het hof, zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden, het bestreden vonnis zal bevestigen en de vorderingen van de vrouw als ongegrond zal ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De grieven
De vrouw heeft de volgende grieven aangevoerd:
Grief I
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 overwogen:
“(...) zij het dat de vordering de man te veroordelen om aan de vrouw de helft van de pensioenrechten uit te keren, zal worden afgewezen. Terecht heeft de man zich erop beroepen dat de pensioenrechten voorwaardelijke rechten zijn, te weten eerst opeisbaar in het geval hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, dan wel, voor wat betreft het bijzonder weduwepensioen, op het moment dat hij overlijdt en de vrouw nog in leven is.”
Grief II
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen in rechtsoverweging 4.5:
“Om dezelfde reden is de vordering voor zover deze ziet op de waardevermeerdering van het pensioen, althans de wettelijke rente, niet toewijsbaar.”
4 De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen als zodanig geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Blijkens de toelichting op de grieven stelt de vrouw zich op het standpunt dat uit het het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503) en de daarmee ingezette vaste jurisprudentie zou volgen dat voor haar aanspraak bestaat op directe uitkering van de huidige contante waarde van de tijdens het huwelijk van partijen door de man opgebouwde pensioenrechten. Deze lezing van de genoemde jurisprudentie is echter onjuist. In het Boon/Van Loon-arrest is slechts bepaald dat pensioenrechten, alleen voor het gedeelte dat op het tijdstip van de ontbinding van de gemeenschap was opgebouwd, bij de verdeling van de gemeenschap door middel van verrekening in aanmerking genomen moeten worden. De wijze van verdeling dient aan de hand van de redelijkheid en billijkheid plaats te vinden. Daarbij zijn in het algemeen twee methoden gebruikelijk: ofwel uitkering van een deel van het maandelijkse ouderdomspensioen vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de pensioengerechtigde, zolang beide partijen in leven zijn (de voorwaardelijke verrekeningsuitkering) ofwel een eenmalige uitkering overeenkomend met de contante waarde van de helft van het verschil in waarde tussen de tot de scheiding opgebouwde pensioenrechten (eenmalige uitkering van de contante waarde). De rechtbank heeft de vordering voor zover die ziet op waardevermeerdering van het pensioen na de ontbinding van het huwelijk of op een verhoging met wettelijke rente dus terecht afgewezen. Grief II faalt daarmee.
5.2 Het hof is van oordeel dat het niet in overeenstemming is met de redelijkheid en billijkheid de man te verplichten tot een eenmalige uitkering van de contante waarde. Een dergelijke wijze van afrekening ligt over het algemeen voor de hand in het kader van de algehele verdeling van de gemeenschap, wanneer verrekening met andere boedelbestanddelen kan plaatsvinden. Deze verdeling heeft echter al bijna 17 jaar geleden plaatsgevonden. Contante afrekening dwingt de man voorts de uitkering thans voor te financieren, terwijl de kans bestaat dat de vrouw vóór hem overlijdt of dat de man vóór haar overlijdt voordat hij de 65-jarige leeftijd bereikt heeft. Het feit dat het om een relatief laag bedrag gaat maakt dit niet anders. Nu inmiddels een berekening van het pensioenfonds is overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw recht heeft op een uitkering van € 394,30 per jaar, exclusief vakantietoeslag, vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de man, zal de subsidiaire vordering in hoger beroep in zoverre worden toegewezen. Grief I gaat daarom ook slechts in zoverre op.
5.3 Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, aangezien het dictum thans op meer concrete wijze kan worden geformuleerd. Voor zover de man zijn overige in eerste aanleg gevoerde verweren handhaaft geldt dat deze door de rechtbank terecht en op juiste gronden zijn verworpen. Van verjaring of rechtsverwerking is geen sprake om de door de rechtbank genoemde redenen. Uit de verklaringen van partijen ter comparitie van partijen in eerste aanleg blijkt dat geen van beiden wisten dat pensioenrechten tot de te verdelen gemeenschap behoorden. Dat een verrekening van die pensioenrechten desalniettemin verdisconteerd zou zijn in de verdeling van de gemeenschap die heeft plaatsgevonden, zoals de man betoogt, kan dan ook niet worden aangenomen.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat grief I gedeeltelijk opgaat. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd en de vordering van de vrouw zal worden toegewezen als na te melden. De proceskosten in beide instanties zullen worden gecompenseerd zoals gebruikelijk indien het een procedure tussen voormalige echtelieden betreft.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 13 december 2006 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de man om vanaf het bereiken van zijn 65-jarige leeftijd € 394,30 per jaar exclusief vakantietoeslag aan de vrouw te voldoen onder de voorwaarde dat de vrouw dan nog in leven is;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van beide instanties zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Ter Veer, Mens en Van der Dungen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2008.