ECLI:NL:GHARN:2008:BD1248

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.008.090
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Groen
  • A. van Rossum
  • M. van der Weij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling wegens te kwade trouw van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 december 2007 bekrachtigd, waarin het verzoek van [appellant] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] ten aanzien van het merendeel van zijn schulden niet te goeder trouw was.

[appellant], een 35-jarige alleenstaande man, had een totale schuldenlast van ruim € 448.000,-, waarvan het grootste deel bestond uit schulden aan natuurlijke personen. Hij was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden voor meermalen gepleegde oplichting en had civiele vorderingen toegewezen gekregen voor een bedrag van € 174.680,35. Ondanks zijn huidige parttime werk en een netto maandinkomen van ongeveer € 1.600,-, oordeelde het hof dat hij niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden.

Het hof overwoog dat [appellant] opzettelijk particulieren had benadeeld door gelden die hij zou beleggen voor eigen doeleinden te gebruiken. Tijdens de mondelinge behandeling erkende hij deze handelwijze. Het hof concludeerde dat, gezien de herhaalde en opzettelijke benadeling van de schuldeisers, er aanleiding was om een langere termijn toe te passen dan de gebruikelijke vijf jaar, zoals genoemd in artikel 288 lid 2 aanhef en onder c van de Faillissementswet.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die het verzoek om schuldsanering zouden rechtvaardigen, en dat het hoger beroep van [appellant] faalde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee het verzoek tot schuldsanering werd afgewezen.

Uitspraak

6 maart 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.008.090
rekestnummer (oud) 00003/2008
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 28 december 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 4 januari 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van de procureur van 6 februari 2008 met bijlagen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.A. Schuring, advocaat te Wierden.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is een 35-jarige alleenstaande man. Zijn totale schuldenlast bedraagt ruim € 448.000,-. Het grootste deel daarvan betreft schulden aan diverse natuurlijke personen. [appellant] is door dit hof op 24 augustus 2001 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens meermalen gepleegde oplichting, flessentrekkerij en valsheid in geschrifte. Voor een totaalbedrag van € 174.680,35 zijn daarbij door het gerechtshof civiele vorderingen toegewezen. [appellant] heeft de gevangenisstraf inmiddels uitgezeten. [appellant] heeft thans twee parttime dienstbetrekkingen, te weten een bij de [...] en een bij de [...]. Zijn totale netto maandinkomen bedraagt thans ongeveer € 1.600,-.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, aangezien hij ten aanzien van het overgrote deel van zijn schulden niet te goeder trouw is.
3.3 [appellant] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en stelt daartoe het volgende. Hij stelt dat hij niet ten aanzien van alle schulden te kwader trouw is geweest en dat hij zijn faillissement al had aangevraagd voordat de benadeelden terugbetaling verzochten van de verstrekte gelden. Volgens hem kan niet gezegd worden dat hij zijn faillissement of schuldsaneringsregeling heeft willen gebruiken om onder zijn verplichtingen uit te komen. Hij is voornemens om alle benadeelden terug te betalen. Bovendien is hij van mening van hij door de strafrechter reeds meer dan genoeg is gestraft voor zijn daden.
3.4 Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat [appellant] particulieren voor forse bedragen met opzet heeft benadeeld. Hij heeft gelden van deze particulieren, ondanks zijn toezegging dat hij deze gelden zou beleggen, voor andere, eigen doeleinden gebruikt. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] de hiervoor geschetste handelwijze desgevraagd erkend. Het hof acht [appellant] ten aanzien van het ontstaan van de desbetreffende schulden niet te goeder trouw. Gelet op de omstandigheden dat hij die handelwijze bij herhaling en steeds met hetzelfde doel, tegen beter weten in heeft gevolgd en mede gelet op de grote omvang van de daarmee verband houdende bedragen ziet het hof aanleiding bij de beoordeling van het verzoek een langere termijn toe te passen dan die van 5 jaar, genoemd in artikel 288, lid 2 aanhef en onder c Fw. Dat leidt het hof tot afwijzing van het verzoek. De stelling van [appellant] dat hij reeds voldoende is gestraft door de strafrechter doet daaraan niet af. Zijn voornemen om alle benadeelden terug te betalen maakt het oordeel van het hof evenmin anders.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 december 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Van Rossum en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2008. Dit arrest is in verband met afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van Rossum.