ECLI:NL:GHARN:2008:BD2828

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.002.087
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Spek
  • A. Knottnerus
  • J. van Rossum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de goede trouw van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door appellant, die eerder door de rechtbank Zutphen was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schuldenlast. Appellant had geen jaarstukken laten opstellen voor zijn eetcafé en had geen ondernemingsplan opgesteld, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn verplichtingen als ondernemer niet was nagekomen.

Appellant ging in hoger beroep en betwistte de door de rechtbank vastgestelde feiten en de hoogte van zijn schulden. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2008 heeft appellant zijn grieven toegelicht, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de oorzaak van zijn schulden en de betalingen die hij had verricht. Het hof concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoekschrift te goeder trouw was geweest.

Het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank Zutphen, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet. Er waren geen bijzondere omstandigheden die het hof zouden dwingen om het verzoek van appellant toch toe te wijzen. Het hoger beroep faalde en de eerdere uitspraken werden bevestigd.

Uitspraak

14 april 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 200.002.087
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij tussenvonnis van de rechtbank Zutphen van 7 december 2007 is appellant (hierna te noemen: [appellant]), in verband met een door hem ingediend verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, in de gelegenheid gesteld een nadere verklaring schuldsanering in de zin van artikel 285 van de Faillissementswet (hierna: Fw) in te dienen met daarbij gevoegd een schriftelijke, goed gedocumenteerde nadere onderbouwing van zijn verzoek.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 6 februari 2008 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.3 Het hof verwijst naar genoemde vonnissen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 14 februari 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen en heeft hij het hof verzocht deze vonnissen te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 25 maart 2008 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.L. van Asselt, advocaat te Zutphen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat, kort gezegd, niet aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en of onbetaald laten van zijn recent ontstane schulden, te goeder trouw is geweest, nu hij zijn verplichtingen als ondernemer niet dan wel onvoldoende is nagekomen. [appellant] heeft namelijk nimmer jaarstukken laten opstellen voor zijn eetcafé, dat hij vanaf augustus 2005 tot 15 mei 2007 heeft gehad. Daarbij komt dat [appellant] geen enkele ervaring als uitbater van een eetcafé had, geen ondernemingsplan heeft opgesteld en evenmin onderzoek heeft gedaan naar de omzet en schuldenpositie van de onderneming. De rechtbank is tevens van oordeel dat [appellant] ook ten aanzien van het feit dat hij nimmer BTW aan de Belastingdienst heeft afgedragen en ten aanzien van het niet betalen van zijn leveranciers niet zonder meer te goeder trouw is geweest.
3.2 [appellant] kan zich met dit oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft een aantal grieven ontwikkeld tegen het oordeel van de rechtbank en tegen een aantal door de rechtbank in beide vonnissen vastgestelde feiten, die ook deels aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag zijn gelegd. Ter zitting van het hof heeft [appellant] bovendien een groot aantal posten op de zich bij de schuldsaneringsverklaring bevindende schuldenlijst betwist, te weten de hypotheekschulden aan BLG Hypotheken en DSB Financieringen B.V. van respectievelijk € 113.000,- en € 15.110,-, die geheel uit de opbrengst van de woning aan de [adres] zullen kunnen worden voldaan na levering van deze woning in augustus 2008 en de schuld aan Bloemendaal & Wiegerinck van € 6.449,06, die tot op een bedrag van ongeveer € 630,- is voldaan door de ex-echtgenote van [appellant]. Ook de schuld aan Inbev Nederland B.V. bedraagt volgens zijn zeggen thans nog maar € 395,- en geen € 6.056,70.
3.3 Het hof stelt voorop dat [appellant] op grond van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet onder meer aannemelijk dient te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schuldenlast in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof komt tot de slotsom dat in hoger beroep zoveel onduidelijk is gebleven dat de conclusie is gerechtvaardigd dat [appellant] hierin niet is geslaagd. [appellant] kan dan ook reeds op deze grond niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, zodat de overige door hem in hoger beroep opgeworpen grieven en gronden onbesproken kunnen blijven. Het hof heeft bij zijn beslissing in aanmerking genomen dat [appellant] onvoldoende duidelijkheid heeft weten te verschaffen over de oorzaak van het ontstaan van de schulden, voor zover die thans al vastgesteld kunnen worden, over de betalingen die hij stelt hierop te hebben verricht en over de huidige omvang van zijn schuldenlast. [appellant] heeft immers in hoger beroep de hoogte van zijn hypotheekschulden en de schuld aan Bloemendaal & Wiegerinck, hoewel deze schulden zijn opgenomen in de schuldenlijst, die in elk geval op aangeven van hemzelf tot stand moet zijn gekomen, betwist, maar heeft daarvoor geen enkel bewijs bijgebracht. Het hof merkt in dit verband nog op dat de schulden, waarvan de hoogte door [appellant] is betwist, een substantieel deel uitmaken van de totale op de schuldsaneringsverklaring vermelde schuldenlast van ruim € 210.000,-. Over een ander deel van de schulden, waaronder die aan het CJIB en aan de Belastingdienst ter zake van onbetaald gelaten motorrijtuigenbelasting, heeft [appellant] ter zitting verklaringen afgelegd, die evenmin nader door stukken zijn geadstrueerd.
3.4 Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Zutphen van 7 december 2007 en 6 februari 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. Spek, Knottnerus en Van Rossum en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2008.