ECLI:NL:GHARN:2008:BD2942

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000626-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieuovertredingen en vervalsingen door B.V. TRANSPORT

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen B.V. TRANSPORT, die werd vervolgd voor meerdere milieuovertredingen en vervalsingen. De verdachte had zich onttrokken aan de milieuvoorschriften door relevante gegevens aan derden te onthouden, wat hen misleidde en hen de mogelijkheid ontnam om volledig inzicht te krijgen in de feiten en omstandigheden die van belang waren voor hun zakelijke beslissingen. Dit leidde tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels hielden. De economische kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad had de verdachte eerder veroordeeld tot een straf, waarop de verdachte in hoger beroep ging. Tijdens de zittingen werd betoogd dat het openbaar ministerie de beginselen van een goede procesorde had geschonden, maar het hof verwierp dit verweer. De advocaat-generaal eiste vrijspraak voor bepaalde tenlastegelegde feiten, maar ook dat de verdachte voor andere feiten zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het bepaalde feiten bewezen verklaarde en andere niet. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,- en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 5.000,- werd gelast. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000626-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-730130-05 en 07-994576-06
Parketnummer tul: 21-001934-03
Arrest van 30 mei 2008 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 februari 2007 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 07-730130-05 en 07-994576-06 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte], B.V. TRANSPORT,
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van verdachte], bestuurder van [X B.V.], welke B.V. bestuurder is van verdachte,
bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De economische kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting betoogd dat het openbaar ministerie door de vervolging de beginselen van een goede procesorde (met name het zorgvuldigheidsbeginsel) heeft geschonden. Dit moet - naar haar oordeel - leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daartoe is aangevoerd dat de provincie voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten, in (soort)gelijke gevallen met het oog op en in afwachting van de te verlenen vergunning, hoewel niet gedoogd, niet heeft opgetreden terwijl zij wel wetenschap had van de omstandigheid dat de vergunningvoorschriften niet werden nageleefd.
Het enkele feit dat ter zake van de tenlastegelegde economische gedragingen aanvankelijk ogenschijnlijk niet handhavend werd opgetreden, brengt niet mee dat er sprake was van een toestemmen met de door verdachte verrichte handelingen door de provincie. Het hof leidt dit af uit de verklaringen van de ter zitting van 13 februari 2007 van de rechtbank Zwolle-Lelystad gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2], werkzaam bij de provincie Overijssel. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het haar in zaak A onder het tweede en zevende aandachtsstreepje en het in zaak B onder 3 tenlastegelegde.
Hij heeft voorts gevorderd dat het hof het verdachte in zaak A onder het eerste, derde, vierde, vijfde en zesde aandachtsstreepje en in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, verdachte ten aanzien van het in zaak B onder 4 en 5 bewezenverklaarde zal ontslaan van alle rechtsvervolging en haar ten aanzien van de overige bewezenverklaarde delicten zal veroordelen tot een geldboete van € 100.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten slotte heeft de advocaat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 5.000,-gevorderd, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 18 maart 2004.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Hieronder is opgenomen de inleidende dagvaarding, waarin de verbeterde lezing van de eerste rechter is aangebracht.
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Voorts heeft het hof ten behoeve van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het arrest de aandachtsstreepjes in het in zaak A tenlastegelegde voorzien van tussen haakjes weergegeven getallen.
Het hof beschouwt voorts 'twee', zoals in zaak B onder 7 tenlastegelegd, als een kennelijke schrijffout en leest dit verbeterd als 'tweede'. Daarnaast voegt het hof na 'geshredderd' in het in zaak A, vierde gedachtestreepje, derde regel, toe 'hout'. Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Aan verdachte wordt (na die wijziging en verbeterde lezing) tenlastegelegd dat:
Zaak A:
verdachte op of omstreeks 12 oktober 2004, althans in of omstreeks de maand oktober 2004, althans in 2004, in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres], gelegen inrichting als bedoeld in categorie 28.4 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer,
in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar
- (1) in strijd met voorschrift 8.5.2. van genoemde vergunning grond en/of zand binnen de inrichting verwerkt; een hoeveelheid grond werd met behulp van een shovel en een (zogenaamde) sterrenzeef bewerkt (gezeefd) en/of
- (2) in strijd met voorschrift 10.1.3 van genoemde vergunning een hoeveelheid puin binnen de inrichting geaccepteerd, althans geaccepteerd puin binnen de inrichting aanwezig heeft gehad en/of
- (3) in strijd met voorschrift 2.2.7 van genoemde vergunning de puinbreker en de bijbehorende zeef (sterrenzeef) in de inrichting in werking gehad en/of
- (4) in strijd met voorschrift 11.4.3 van genoemde vergunning geshredderd hout niet opgeslagen in de shredderloods of in dichte en vloeistofdicht afgedekte containers; een grote hoeveelheid geshredderd hout lag buiten (in de open lucht) opgeslagen en
- (5) in strijd met voorschrift 8.3.1 van genoemde vergunning (zakelijk weergegeven) in de stallingsruimte een vat, inhoudende ruitensproeiervloeistof niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak en/of in de opslagruimte (naast de wasplaats) een vat inhoudende olie en/of een can inhoudende alkalische ontvetter niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak en/of
- (6) in strijd met voorschrift 1.6.3 van genoemde vergunning het/een milieujaarrapport over het kalenderjaar 2003 niet heeft opgesteld en schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend en/of
- (7) in strijd met voorschrift 1.6.1 van genoemde vergunning geen milieuadministratie als bedoeld in dat voorschrift heeft bijgehouden;
art 18.18 Wet milieubeheer
Zaak B:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, althans in of omstreeks de periode van november 2004 tot en met augustus 2005, althans in 2004 en/of 2005, in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres], gelegen inrichting als bedoeld in categorie 28.4 sub a onder 5 en 6 en/of 28.4 sub c onder 1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) in strijd met voorschrift 10.1.3 van genoemde vergunning partijen puin binnen de inrichting geaccepteerd;
art 18.18 Wet milieubeheer
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, althans in of omstreeks de periode van november 2004 tot en met augustus 2005, althans in 2004 en/of 2005, in de gemeente [gemeente Y], meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan de [adres] gelegen inrichting voor (zakelijk weergegeven) het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28.4 sub a onder 5 en 6 en/of 28.4 sub c onder 1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, (telkens) heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar (telkens) die inrichting heeft uitgebreid/gewijzigd door het opslaan en/of aanwezig hebben van van buiten de inrichting afkomstig puin;
art 8.1 lid 1 ahf/ond b Wet milieubeheer
2.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, althans in of omstreeks de periode van november 2004 tot en met augustus 2005, althans in 2004 en/of 2005, in elk geval op of omstreeks 16 maart 2005 en/of op of omstreeks 28 april 2005, in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres], gelegen inrichting als bedoeld in categorie 28.4 sub a onder 5 en 6 en/of 28.4 sub c onder 1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) in strijd met voorschrift 2.2.7 van genoemde vergunning de puinbreker in de inrichting in werking gehad;
art 18.18 Wet milieubeheer
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, althans in of omstreeks de periode van november 2004 tot en met augustus 2005, althans in 2004 en/of 2005, in elk geval op of omstreeks 16 maart 2005 en/of 28 april 2005, in de gemeente [gemeente Y], meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan de [adres] gelegen inrichting voor (zakelijk weergegeven) het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28.4 sub a onder 5 en 6 en/of 28.4 sub c onder 1 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, (telkens) heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar (telkens) die inrichting heeft uitgebreid/gewijzigd door puin binnen de inrichting te breken met een puinbreekinstallatie;
art 8.1 lid 1 ahf/ond b Wet milieubeheer
3.
verdachte
a. in of omstreeks de maand(en) februari en/of maart 2004 en/of
b. in of omstreeks de maand(en) juli en/of augustus en/of september 2005,
in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres], gelegen inrichting als bedoeld in categorie 28.4 sub a onder 5 en 6 en/of 28.4 sub c onder 1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte
a. toen aldaar (zakelijk weergegeven) in strijd met voorschrift 11.6.1 niet aangetoond dat het eindproduct, te weten (een partij van) (ongeveer) 4800 ton puin/menggranulaat voldeed aan de milieuhygiënische kwaliteit zoals gesteld in het bouwstoffenbesluit; de vaststelling van die kwaliteit (zakelijk weergegeven) vond niet plaats door middel van één van de in vergunningsvoorschrift 11.6.1 voorgeschreven bewijsmiddelen en/of
b. toen aldaar (zakelijk weergegeven) in strijd met voorschrift 11.6.1 niet aangetoond dat het eindproduct, te weten (een partij van) (ongeveer) 2900 ton puin/menggranulaat voldeed aan de milieuhygiënische kwaliteit zoals gesteld in het bouwstoffenbesluit; de vaststelling van die kwaliteit (zakelijk weergegeven) vond niet plaats door middel van één van de in vergunningsvoorschrift 11.6.1 voorgeschreven bewijsmiddelen;
art 18.18 Wet milieubeheer
4.
verdachte in of omstreeks de periode van januari 2005 tot en met juni 2005, althans in of omstreeks het jaar 2005, in de gemeente [gemeente Y], (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) een hoeveelheid bouwstof, te weten puin/menggranulaat, (telkens) heeft gebruikt op de bodem van (of nabij) het Röpcke-Zweers Ziekenhuis, (telkens) zonder dat werd voldaan aan de regels die bij of krachtens paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming met betrekking tot het gebruiken van die bouwstof waren gesteld, immers heeft verdachte toen genoemde bouwstof op genoemde bodem gebruikt, zonder dat voor de in bijlage 2 behorende bij genoemd Bouwstoffenbesluit vermelde organische stoffen de samenstelling van die bouwstof door een door Onze Ministers aangewezen instantie was bepaald;
art 8 Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming
5.
verdachte in of omstreeks de periode van september 2004 tot en met juni 2005, althans in of omstreeks het jaar 2005, in de gemeente [gemeente Z], (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) een hoeveelheid bouwstof, te weten puin/menggranulaat, (telkens) heeft gebruikt op de bodem van (of nabij) perceel [adres] te [plaats A], (telkens) zonder dat werd voldaan aan de regels die bij of krachtens paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming met betrekking tot het gebruiken van die bouwstof waren gesteld, immers heeft verdachte toen genoemde bouwstof op genoemde bodem gebruikt, zonder dat voor de in bijlage 2 behorende bij genoemd Bouwstoffenbesluit vermelde organische stoffen de samenstelling van die bouwstof door een door Onze Ministers aangewezen instantie was bepaald;
art 8 Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming
6.
verdachte in of omstreeks de maand(en) februari 2005 en/of juli 2005, althans in of omstreeks het jaar 2005, in de gemeente [gemeente Y], althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) afschrift(en) van een Analyserapport met het Laboratoriumnummer 001220 + 001221, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte (een) afschrift(en) van dat analyserapport heeft doen toekomen, althans ter beschikking heeft gesteld of heeft doen of laten stellen aan [betrokkene A], [adres] te [plaats A] en/of aan [betrokkene B], [adres] te [woonplaats] en/of aan [betrokkene C], [adres] te [woonplaats] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat een aantal gegevens welke gegevens waren vermeld op bladzijde 1 in de originele versie van bedoeld rapport, te weten de data vermeld na "Betreft" (te weten: "24-01-2000 t/m 27-01-2000") en/of een tonnage (te weten: "1.673 ton") en/of de data vermeld na "Periode onderzoek" (te weten: "17-05-2000 t/m 23-06-2000") en/of de data genoemd onder "acceptatiedatum" (te weten: tweemaal "17-05-2000") in genoemd(e) afschrift(en) van dat Analyserapport valselijk waren weggelaten;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
7.
verdachte op of omstreeks 17 november 2005, in de gemeente [gemeente Y], opzettelijk een vals of vervalst afschrift van een brief van [naam], gedateerd 13 maart 2002 met als kenmerk 16546-115399, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, waarin valselijk en in strijd met de waarheid in de eerste en de tweede regel van de laatste alinea was vermeld dat "Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster geen verhoogde gehalten aan minerale olie en PAK zijn gemeten, en de geldende streefwaarden niet worden overschreden" voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen in zaak A, tweede en zevende aandachtsstreepje en in zaak B onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het in zaak A, tweede aandachtsstreepje tenlastegelegde omdat op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet kan worden uitgesloten dat de aangetroffen hoeveelheid puin kan worden aangemerkt als een afvalstof die op basis van voorschrift 10.1.1 van de vergunning wél geaccepteerd mag worden en ten aanzien van het in zaak A, zevende aandachtsstreepje tenlastegelegde, waar verdachte wordt verweten dat zij geen milieuadministratie heeft bijgehouden zoals voorgeschreven in voorschrift 1.6.1 van de vergunning, omdat uit de stukken slechts blijkt dat het opsporingsonderzoek was gericht op het bijhouden van een milieulogboek. Niet kan worden uitgesloten dat er - naast een milieulogboek - een andere administratie is bijgehouden, welke voldoet aan genoemd vergunningvoorschrift.
Voor wat betreft het in zaak B onder 3 tenlastegelegde wordt verdachte verweten dat de vaststelling van de milieuhygiënische kwaliteit van twee partijen puin/menggranulaat, zoals gesteld in het Bouwstoffenbesluit, niet plaatsvond door middel van de in vergunningvoorschrift 11.6.1 voorgeschreven bewijsmiddelen.
Het hof overweegt dat het in de rede ligt, nu er - gelet op de aard en systematiek van de regelgeving - kennelijk sprake is van een eindproduct bedoeld voor hergebruik, ervan uit te gaan dat een vergunninghouder, als in casu verdachte, dient te beschikken over de benodigde kwaliteitswaarborgen als voorgeschreven in vergunningsvoorschrift 11.6.1 op het moment dat het product het bedrijfsterrein verlaat om elders te worden hergebruikt. Nu het onderzoek zich niet daarop heeft gericht, bestaat de mogelijkheid dat de onderscheidenlijke partijen wél hebben voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften nu er aanwijzingen zijn dat die afkomstig waren van gecertificeerde bedrijven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Zaak A:
verdachte in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres] gelegen inrichting als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar
- (1) op 12 oktober 2004 in strijd met voorschrift 8.5.2. van genoemde vergunning grond binnen de inrichting verwerkt; een hoeveelheid grond werd met behulp van een shovel en een (zogenaamde) sterrenzeef bewerkt en
- (3) in de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 oktober 2004 in strijd met voorschrift 2.2.7 van genoemde vergunning de puinbreker en de bijbehorende zeef (sterrenzeef) in de inrichting in werking gehad en
- (4) op 12 oktober 2004 in strijd met voorschrift 11.4.3 van genoemde vergunning geshredderd hout niet opgeslagen in de shredderloods of in dichte en vloeistofdicht afgedekte containers; een grote hoeveelheid geshredderd hout lag buiten (in de open lucht) opgeslagen en
- (5) op 12 oktober 2004 in strijd met voorschrift 8.3.1 van genoemde vergunning in de stallingsruimte een vat, inhoudende ruitensproeiervloeistof niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak en in de opslagruimte (naast de wasplaats) een vat inhoudende olie en een can inhoudende alkalische ontvetter niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak en
- (6) op 12 oktober 2004 in strijd met voorschrift 1.6.3 van genoemde vergunning het milieujaarrapport over het kalenderjaar 2003 niet heeft opgesteld en schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend.
Zaak B:
1.
verdachte in de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres] gelegen inrichting als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zich telkens opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar telkens in strijd met voorschrift 10.1.3 van genoemde vergunning partijen puin binnen de inrichting geaccepteerd;
2.
verdachte in de periode van 1 november 2004 tot en met 11 augustus 2005, in de gemeente [gemeente Y], terwijl aan verdachte door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel bij besluit van 18 juni 2002 een (revisie) vergunning krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer was verleend voor een in de gemeente [gemeente Y] aan de [adres] gelegen inrichting als bedoeld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich telkens opzettelijk heeft gedragen in strijd met een voorschrift verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft verdachte toen aldaar telkens in strijd met voorschrift 2.2.7 van genoemde vergunning de puinbreker in de inrichting in werking gehad;
4.
verdachte in de periode van januari 2005 tot en met juni 2005, in de gemeente [gemeente Y], telkens opzettelijk een hoeveelheid bouwstof, te weten puin/menggranulaat, heeft gebruikt op de bodem van (of nabij) het Röpcke-Zweers Ziekenhuis, zonder dat werd voldaan aan de regels die bij of krachtens paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming met betrekking tot het gebruiken van die bouwstof waren gesteld, immers heeft verdachte toen genoemde bouwstof op genoemde bodem gebruikt, zonder dat voor de in bijlage 2 behorende bij genoemd Bouwstoffenbesluit vermelde organische stoffen de samenstelling van die bouwstof door een door Onze Ministers aangewezen instantie was bepaald;
5.
verdachte in de periode van september 2004 tot en met juni 2005, in de gemeente [gemeente Z], telkens opzettelijk een hoeveelheid bouwstof, te weten puin/menggranulaat, heeft gebruikt op de bodem van (of nabij) perceel [adres] te [plaats A], zonder dat werd voldaan aan de regels die bij of krachtens paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming met betrekking tot het gebruiken van die bouwstof waren gesteld, immers heeft verdachte toen genoemde bouwstof op genoemde bodem gebruikt, zonder dat voor de in bijlage 2 behorende bij genoemd Bouwstoffenbesluit vermelde organische stoffen de samenstelling van die bouwstof door een door Onze Ministers aangewezen instantie was bepaald;
6.
verdachte omstreeks het jaar 2005, in de gemeente [gemeente Y], meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste afschriften van een Analyserapport met het Laboratoriumnummer 001220 + 001221, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte afschriften van dat analyserapport heeft doen toekomen aan [betrokkene A], [adres] te [plaats A] en aan [betrokkene B], [adres] te [woonplaats] en aan [betrokkene C], [adres] te [woonplaats] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat een aantal gegevens welke gegevens waren vermeld op bladzijde 1 in de originele versie van bedoeld rapport, te weten de data vermeld na "Betreft" (te weten: "24-01-2000 t/m 27-01-2000") en een tonnage (te weten: "1.673 ton") en de data vermeld na "Periode onderzoek" (te weten: "17-05-2000 t/m 23-06-2000") en de data genoemd onder "acceptatiedatum" (te weten: tweemaal "17-05-2000") in genoemde afschriften van dat Analyserapport valselijk waren weggelaten;
7.
verdachte op 17 november 2005, in de gemeente [gemeente Y], opzettelijk een vervalst afschrift van een brief van [naam], gedateerd 13 maart 2002 met als kenmerk 16546-115399, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, waarin valselijk en in strijd met de waarheid in de eerste en de tweede regel van de laatste alinea was vermeld dat "Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster geen verhoogde gehalten aan minerale olie en PAK zijn gemeten, en de geldende streefwaarden niet worden overschreden" voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde aandachtsstreepje en in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
Zaak A:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
Zaak B:
onder 1 primair en 2 primair telkens:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder 4 en 5 telkens:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
onder 6:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon;
onder 7:
opzettelijk zodanig geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid
Verdachte wordt ten aanzien van het in zaak B, onder 4 en 5 tenlastegelegde kort gezegd verweten dat zij een hoeveelheid puin/menggranulaat heeft gebruikt op locaties, zonder te hebben voldaan aan de in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming gestelde regels.
In hoofdstuk 4.5 van de Nota van toelichting, behorende bij het Besluit van 23 november 1995, houdende regels met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen (Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming) (Stbl. 1995, nr. 567) is het volgende opgenomen:
Geadresseerde:
De regels van dit besluit zijn gericht tot degene (natuurlijk persoon of rechtspersoon) die een bouwstof gebruikt. Dit houdt het volgende in.
In de fase waarin een bouwstof in een werk wordt aangebracht, is degene die opdracht gaf om op zijn kosten de bouwstof in het werk aan te brengen, geadresseerde van dit besluit en moet deze persoon dus voldoen aan de in het besluit gegeven voorschriften. In het geval er geen sprake is van een opdrachtgever maar van iemand die op eigen initiatief en op eigen kosten bouwstoffen in een werk aanbrengt, is die (rechts)persoon verantwoordelijk voor de naleving van de regels van het besluit.
In de fase waarin de bouwstoffen, nadat deze op of in de bodem of in het oppervlaktewater zijn aangebracht, daar worden gehouden, is de geadresseerde van het besluit de eigenaar van die bouwstoffen. Dit zal vrijwel altijd ook de eigenaar van het werk zijn, waarin de bouwstoffen worden gehouden. Dit kan de eerste eigenaar van dat werk zijn of zijn rechtsopvolger.
Uit de stukken is gebleken dat verdachte in opdracht en voor rekening van [Y B.V.] en [betrokkene A] puin/menggranulaat op de bodem heeft gebracht.
Hoewel het tenlastegelegde aan een bewezenverklaring niet in de weg staat heeft verdachte naar het oordeel van het hof niet te gelden als normadressaat van de overtreden bepalingen, zodat verdachte niet strafbaar kan worden geacht en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de overige feiten acht het hof de feiten en verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden in zoverre niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachtes werkzaamheden bestonden ten tijde van de tenlastegelegde periode - voor zover hier van belang - uit het inzamelen, transporteren en be- en verwerken van afvalstoffen, voornamelijk bouw- en sloopafval, hout en grond. Omdat verdachte haar inrichting wilde uitbreiden - ze wilde het shredderen van afvalhout ook tot haar activiteiten rekenen - heeft zij een revisievergunning aangevraagd, die op 18 juni 2002 aan verdachte is verleend. In deze vergunning ontbrak, anders dan in de haar daarvoor in 1999 verleende vergunning, het gebruik van een puinbreekinstallatie. De aanvraag daarvoor was uitdrukkelijk geweigerd. Verdachte heeft vervolgens een veranderingsvergunning aangevraagd om het puinbreken ook zo snel mogelijk opnieuw tot haar activiteiten te kunnen rekenen.
Verdachte heeft echter - in afwachting van de toewijzing van die veranderingsvergunning - een puinbreekinstallatie in werking gehad en als gevolg daarvan (meermalen) diverse vergunningvoorschriften overtreden. Ook heeft verdachte de vergunningvoorschriften ten aanzien van de opslag van goederen niet nageleefd en het milieurapport over het jaar 2003 niet opgesteld. Daarnaast heeft verdachte meermalen gebruik gemaakt van een vervalst afschrift van een Analyserapport en een vervalst afschrift van een brief van [naam] voorhanden gehad.
Verdachte heeft zich door haar handelen onttrokken aan de regelgeving op milieugebied. Zij heeft voorts, door relevante gegevens aan derden te onthouden, hen misleid en de mogelijkheid ontnomen om volledig inzicht te krijgen in feiten en omstandigheden, die van belang zijn voor de beoordeling of zij al dan niet in zee wilden gaan met verdachte. Daarnaast kon verdachte door haar handelen haar producten goedkoper afzetten, hetgeen een vorm van oneerlijke concurrentie in de hand werkt ten opzichte van hen die zich wél aan de regels houden.
Het hof heeft een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2008 in beschouwing genomen, waaruit naar voren komt dat verdachte eerder wegens strafbare (economische) feiten is veroordeeld. Voorts heeft zij de feiten gepleegd terwijl zij in een proeftijd liep.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde (deels voorwaardelijke) geldboete een passende bestraffing. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen. Het hof zal de helft van die geldboete in voorwaardelijke vorm opleggen, mede om verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een (dergelijk) strafbaar feit. Daarbij heeft het hof gelet op verdachtes financiële draagkracht, voor zover deze ter terechtzitting is gebleken.
Tevens heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat verdachte na de constatering van de feiten investeringen heeft gedaan om aan de geldende milieutechnische voorschriften te voldoen.
Tenuitvoerlegging
Bij arrest van de economische kamer van het gerechtshof te Arnhem van 18 maart 2004 is veroordeelde veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-, waarvan € 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat het arrest op 2 april 2004 onherroepelijk is geworden en op die dag is ook de proeftijd ingegaan. De officier van justitie heeft tijdig tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld arrest gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van de geldboete van € 5.000,-.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14g, 23 (oud), 24 (oud), 51, 57 (oud), 63 (oud) en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2, 2 (oud), 6 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten, artikel 8 (oud) van de Wet bodembescherming, artikel 18.18 van de Wet milieubeheer en artikel 8 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A, tweede en zevende aandachtsstreepje en in zaak B onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte in zaak A, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde aandachtsstreepje en in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten strafbaar;
verklaart verdachte ten aanzien van het in zaak A, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde aandachtsstreepje en in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 6 en 7 bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte echter niet strafbaar ten aanzien van de in zaak B onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten en ontslaat haar in zoverre van alle rechtsvervolging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder eerste, derde, vierde, vijfde, zesde gedachtestreepje en in zaak B onder 1 primair, 2 primair, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte], B.V. TRANSPORT tot een geldboete van honderdduizend euro;
beveelt, dat een gedeelte van de geldboete, groot vijftigduizend euro, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij arrest van de economische kamer van het gerechthof te Arnhem van 18 maart 2004 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
een geldboete van vijfduizend euro.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en
mr. O. Anjewierden, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.