ECLI:NL:GHARN:2008:BD6444
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- A. Abbink
- J. Coumans
- M. van Waarden
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het beklag tegen de beslissing van de officier van justitie tot niet-vervolging van jeugdinrichting Harreveld
Op 9 oktober 2007 heeft mr. R. Hörchner namens klagers schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Zutphen om tegen beklaagden geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 9 oktober 2007 ter griffie van het Gerechtshof Arnhem ingekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de ambtsberichten van de officier van justitie en de hoofdofficier van justitie te Zutphen, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken. Op 10 juni 2008 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager [klager 2], bijgestaan door mr. R. Hörchner, beklaagde [beklaagde 2], bijgestaan door mr. Ch.L. van den Puttelaar, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
In de aangifte wordt gesteld dat klager [klager 1] destijds door verschillende groepsgenoten meermalen is mishandeld en bedreigd. Bovendien werden hem zijn medicijnen afgeperst. In de aangifte wordt gesteld dat beklaagden op de hoogte waren van de strafbare feiten, maar dat zij geen maatregelen hebben genomen en dus hun zorgplicht hebben verzaakt. Beklaagden zijn niet op de aangifte gehoord. Beklaagde [beklaagde 2] heeft in raadkamer verklaard dat hij, toen hij in 2000 zijn werkzaamheden bij [beklaagde 1] aanving, diep geschokt was over de situatie die hij daar aantrof. Hij heeft naar eigen zeggen zijn uiterste best gedaan om verandering in de inrichting teweeg te brengen. Beklaagde heeft erkend dat er veel misstanden waren binnen [beklaagde 1] en voelt zich ook verantwoordelijk. Daar waar hij hoorde van incidenten, heeft hij ingegrepen.
Het hof oordeelt dat klagers als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden beschouwd en derhalve ontvankelijk zijn in hun beklag. Het hof is zich bewust van de ernst van de mishandelingen die klager [klager 1] heeft ondergaan. De betreffende groepsgenoten zijn voor hun gedragingen veroordeeld. Thans is aan de orde de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatie ([beklaagde 1]), de directeur ([beklaagde 2]) en de mentrix ([beklaagde 3]). Het hof komt echter niet toe aan een nadere bestudering van de mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging van beklaagden, omdat het in deze zaak niet aangewezen is om hen ter verantwoording te roepen. De beslissing van de officier van justitie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, wordt bevestigd. Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Abbink, Coumans en Van Waarden, in tegenwoordigheid van Elbers, griffier, en ondertekend door de voorzitter.