ECLI:NL:GHARN:2008:BD6444

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
B2007\370
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Abbink
  • J. Coumans
  • M. van Waarden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het beklag tegen de beslissing van de officier van justitie tot niet-vervolging van jeugdinrichting Harreveld

Op 9 oktober 2007 heeft mr. R. Hörchner namens klagers schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Zutphen om tegen beklaagden geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 9 oktober 2007 ter griffie van het Gerechtshof Arnhem ingekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de ambtsberichten van de officier van justitie en de hoofdofficier van justitie te Zutphen, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken. Op 10 juni 2008 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager [klager 2], bijgestaan door mr. R. Hörchner, beklaagde [beklaagde 2], bijgestaan door mr. Ch.L. van den Puttelaar, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.

In de aangifte wordt gesteld dat klager [klager 1] destijds door verschillende groepsgenoten meermalen is mishandeld en bedreigd. Bovendien werden hem zijn medicijnen afgeperst. In de aangifte wordt gesteld dat beklaagden op de hoogte waren van de strafbare feiten, maar dat zij geen maatregelen hebben genomen en dus hun zorgplicht hebben verzaakt. Beklaagden zijn niet op de aangifte gehoord. Beklaagde [beklaagde 2] heeft in raadkamer verklaard dat hij, toen hij in 2000 zijn werkzaamheden bij [beklaagde 1] aanving, diep geschokt was over de situatie die hij daar aantrof. Hij heeft naar eigen zeggen zijn uiterste best gedaan om verandering in de inrichting teweeg te brengen. Beklaagde heeft erkend dat er veel misstanden waren binnen [beklaagde 1] en voelt zich ook verantwoordelijk. Daar waar hij hoorde van incidenten, heeft hij ingegrepen.

Het hof oordeelt dat klagers als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden beschouwd en derhalve ontvankelijk zijn in hun beklag. Het hof is zich bewust van de ernst van de mishandelingen die klager [klager 1] heeft ondergaan. De betreffende groepsgenoten zijn voor hun gedragingen veroordeeld. Thans is aan de orde de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatie ([beklaagde 1]), de directeur ([beklaagde 2]) en de mentrix ([beklaagde 3]). Het hof komt echter niet toe aan een nadere bestudering van de mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging van beklaagden, omdat het in deze zaak niet aangewezen is om hen ter verantwoording te roepen. De beslissing van de officier van justitie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, wordt bevestigd. Het hof wijst het beklag af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Abbink, Coumans en Van Waarden, in tegenwoordigheid van Elbers, griffier, en ondertekend door de voorzitter.

Uitspraak

B2007\370
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
inzake
[klager 1] en [klager 2],
domicilie kiezende te Breda, ten kantore van hun advocaat,
klagers,
bijgestaan door mr R. Hörchner, advocaat te Breda,
tegen
1. [beklaagde 1],
bijgestaan door mr J.M.J.M. Doon, advocaat te Groenlo,
2. [beklaagde 2], voormalig directeur van [beklaagde 1],
bijgestaan door mr Ch.L. van den Puttelaar, advocate te Rotterdam,
en
3. [beklaagde 3], mentrix van [klager 1],
beklaagden.
Op 9 oktober 2007 heeft mr Hörchner namens klagers schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Zutphen om tegen beklaagden geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 9 oktober 2007 ter griffie van dit hof ingekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van de ambtsberichten van de officier van justitie en de hoofdofficier van justitie te Zutphen, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 10 juni 2008 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager [klager 2], bijgestaan door mr Hörchner, beklaagde [beklaagde 2], bijgestaan door mr Van den Puttelaar, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord
Mr Hörchner heeft schriftelijk medegedeeld dat klager [klager 1] niet zal verschijnen.
Mr Doon heeft namens beklaagde [beklaagde 1] (hierna: [beklaagde 1]), schriftelijk een reactie op het beklag gegeven.
Beklaagde [beklaagde 3], van wie geen adres bekend is, is opgeroepen op het adres van beklaagde [beklaagde 1], maar niet verschenen.
Het beklag
Mr Hörchner heeft bij brief van 9 mei 2006 namens klagers aangifte gedaan van mishandeling, bedreiging en afpersing gepleegd in de periode van 24 mei 2005 tot januari 2006. Klager [klager 1] (hierna: [klager 1], geboren op 16 augustus 1990) zat destijds gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting [beklaagde 1]. [klager 2] is de vader van [klager 1].
De aangifte was gericht tegen drie voormalig groepsgenoten van [klager 1] en tegen beklaagden. De aangifte heeft geleid tot de veroordeling van een aantal groepsgenoten wegens mishandeling. Het klaagschrift richt zich tegen de niet-vervolging van beklaagden.
In de aangifte wordt gesteld dat [klager 1] destijds door verschillende groepsgenoten meermalen is mishandeld en bedreigd. Bovendien werden hem zijn medicijnen afgeperst. In de aangifte wordt gesteld dat beklaagden op de hoogte waren van de strafbare feiten, maar dat zij geen maatregelen hebben genomen en dus hun zorgplicht hebben verzaakt.
Beklaagden zijn niet op de aangifte gehoord.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft in raadkamer verklaard dat hij, toen hij in 2000 zijn werkzaamheden bij [beklaagde 1] aanving, diep geschokt was over de situatie die hij daar aantrof. Hij heeft naar eigen zeggen zijn uiterste best gedaan om verandering in de inrichting teweeg te brengen. Beklaagde heeft erkend dat er veel misstanden waren binnen [beklaagde 1] en voelt zich ook verantwoordelijk. Daar waar hij hoorde van incidenten, heeft hij ingegrepen.
De officier van justitie heeft besloten geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar beklaagden, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van strafbare feiten was.
Deze beslissing is bij brief van 13 maart 2007 medegedeeld aan de raadsman van klagers.
De beoordeling van het beklag
Klagers kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd en zijn derhalve ontvankelijk in hun beklag.
[klager 1] is in de justitiële jeugdinrichting [beklaagde 1] stelselmatig mishandeld door zijn groepsgenoten. Voor [klager 1] (maar ook voor [klager 2]) moet dat een nachtmerrie zijn geweest. Het hof is zich dat terdege bewust. De betreffende groepsgenoten zijn voor hun gedragingen veroordeeld. Thans is aan de orde de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de organisatie ([beklaagde 1]), de directeur ([beklaagde 2]) en de mentrix ([beklaagde 3]). Leidinggevenden die, naar genoegzaam is gebleken, van de situatie op de hoogte waren, hebben verzuimd adequaat in te grijpen. Mogelijkerwijs zou dit nalaten zijn te vatten in de termen van artikel 300 juncto 48 van het Wetboek van Strafrecht (medeplichtigheid aan mishandeling) dan wel artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (het in hulpeloze toestand laten). Het hof komt, in verband met de hierna te melden overwegingen, aan een nadere bestudering van die mogelijkheden echter niet toe.
De onderhavige zaak heeft personele gevolgen gehad: beklaagde [beklaagde 3] is ontslagen en beklaagde [beklaagde 2] heeft ontslag genomen. Bovendien is er, mede naar aanleiding van deze zaak, door de Inspectie Jeugdzorg een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek is (mede) aanleiding geweest tot structurele verbeteringen binnen [beklaagde 1].
In raadkamer is aan de orde geweest de mogelijkheid van klagers om langs civielrechtelijke weg genoegdoening te verkrijgen. Klagers hebben inmiddels een civiele vordering tegen [beklaagde 1] ingesteld. Uit de reactie van [beklaagde 1] op het klaagschrift maakt het hof op dat [beklaagde 1] een minnelijke schikking niet op voorhand van de hand wijst. Het hof gaat er bij de beoordeling van dit beklag uitdrukkelijk van uit dat nog in dit jaar (2008) een minnelijke schikking wordt getroffen.
Naar het oordeel van het hof is het, bij deze stand van zaken en zonder ook maar iets te kort te willen doen aan de maar al te begrijpelijke gevoelens van boosheid en verdriet aan de zijde van klagers, in de onderhavige zaak niet aangewezen om alsnog langs de weg van het strafrecht beklaagden ter verantwoording te roepen voor de feiten waarvan [klager 1] het slachtoffer is geworden: met een vervolging van beklaagden zou geen in redelijkheid met de strafrechtspleging na te streven doel worden gediend.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Abbink, voorzitter, Coumans en Van Waarden, raadsheren, in tegenwoordigheid van Elbers, griffier, op
en ondertekend door de voorzitter.
De griffier is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.