ECLI:NL:GHARN:2008:BD9724

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.818
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Zutphen
  • A. van Osch
  • J. van Gelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en draagkracht na overlijden van de partner

In deze zaak gaat het om de wijziging van de alimentatieverplichting van de man ten opzichte van de vrouw na het overlijden van de tweede echtgenote van de man. De man is op 1 april 2003 gehuwd met zijn tweede vrouw, die op 21 november 2006 is overleden. Na haar overlijden heeft de man de zorg voor de kinderen van zijn overleden vrouw op zich genomen, waaronder de voogdij over het jongste kind. De man heeft in hoger beroep verzocht om de alimentatie die hij aan de vrouw moet betalen te verlagen, omdat zijn financiële situatie is veranderd door het overlijden van zijn vrouw en de zorg voor de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een belastbaar inkomen heeft van € 43.922,- per jaar en dat zijn maandlasten bestaan uit hypotheekrente, overige eigenaarslasten en premies. De vrouw, die geen eigen inkomsten heeft, heeft verzocht om handhaving van de alimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de man, ondanks zijn gewijzigde omstandigheden, in staat is om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2007 een bijdrage van € 822,- per maand aan de vrouw moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

20 mei 2008
Familiekamer
Zaaknummer 104.007.818
Rekestnummer (oud) 1327/2007
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr. L. Paulus,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal beroep,
verzoekster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 31 juli 2007, uitgesproken onder zaaknummer 84015 FARK 07-296.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 oktober 2007, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man strekkende tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 december 2005 toe te wijzen en derhalve te bepalen dat met ingang van 1 december 2006 de uitkering tot levensonderhoud die ten laste van de man is toegekend aan de vrouw zal worden gesteld op nihil, althans zal worden verminderd tot een zodanig bedrag en/of met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 november 2007, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel beroep ingesteld. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de berekening van de draagkracht en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud zoals vastgesteld door de rechtbank Zutphen op 20 december 2005 niet wordt gewijzigd.
2.3 Daarop heeft de man in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 19 december 2007, waarin hij het hof verzoekt om het verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. N. Grijmans-Veenendaal, advocaat te Amsterdam, en de vrouw bijgestaan door mr. K. Spoor, advocaat te Steenwijk.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 19 februari 2008 van de advocaat van de man, een brief met bijlage van 19 februari 2008 van de procureur van de vrouw en een brief met bijlagen van 21 februari 2008 van de advocaat van de vrouw.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 13 december 1973 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 20 maart 2002 heeft de rechtbank Zwolle echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 24 mei 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Zwolle bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voorlopig tot aan de datum dat op dit punt nader zal zijn beslist als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 1.134,45 per maand zal voldoen.
3.3 Bij beschikking van 3 oktober 2002 heeft de rechtbank Zwolle bepaald dat de man met ingang van 1 augustus 2002 als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 1.342,- per maand zal voldoen.
3.4 Bij beschikking van 20 december 2005 heeft de rechtbank Zutphen de beschikking van 3 oktober 2002 gewijzigd en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juli 2005 vastgesteld op € 1.060,- per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2007 ingevolge de wettelijke indexering € 1.088,79 per maand.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 12 februari 2007, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 december 2005 te wijzigen en deze bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 december 2006 vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.6 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 20 december 2005 gewijzigd en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2007 op € 920,- per maand vastgesteld.
Ten aanzien van de man
3.7 De man is op 1 april 2003 gehuwd met [partner van de man] (verder te noemen "[partner van de man]"), die op 21 november 2006 is overleden. De man vormt een gezin met de kinderen van [partner van de man], [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”) geboren op [geboortedatum] 1988 en [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”) geboren op [geboortedatum] 1992. De man heeft zich bij akte van 26 februari 2007 ingevolge artikel 1:280 BW bereid verklaard de voogdij over [kind 2] te aanvaarden.
Het belastbaar inkomen van de man bedraagt volgens de jaaropgave over 2007 € 43.922,- per jaar. De man ontvangt blijkens de betalingsspecificatie van juli 2007 ten behoeve van [kind 2] een Anw-uitkering van € 161,72 netto per maand.
3.8 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 684,- aan hypotheekrente;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 44,06 door de werkgever ingehouden premie SZVK.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.650,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.9 De vrouw, geboren op 19 mei 1955, is alleenstaand. De vrouw heeft geen eigen inkomsten.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Niet in geschil is dat de man als gevolg van het overlijden van [partner van de man] thans de volledige lasten van de echtelijke woning draagt, zodat partijen het er in zoverre over eens zijn dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en draagkracht rechtvaardigt.
4.2 Allereerst betwist de man thans voor het eerst in hoger beroep dat de vrouw niet gedeeltelijk in haar behoefte kan voorzien. Hij stelt dat zij kan gaan werken om eigen inkomsten te verwerven. De vrouw betwist dat.
4.3 Anders dan de man is het hof van oordeel dat gezien de leeftijd van de vrouw (zij is thans 52 jaar), haar beperkte opleidingsniveau, haar achterstand op de arbeidsmarkt, de psychische en fysieke beperkingen en het traditionele rollenpatroon tijdens het huwelijk voldoende aannemelijk is geworden dat zij thans niet in staat is geheel of gedeeltelijk door arbeid inkomsten te verwerven. Daar komt bij dat de vrouw onweersproken heeft verklaard dat zij wegens psychische en lichamelijke klachten voorlopig door de gemeente [...] is vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting en van werkzaamheden bij een dansschool, zoals gesteld door de man, niet is gebleken.
4.4 Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud staat daarmee naar het oordeel van het hof voldoende vast.
4.5 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
4.6 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.7 en 3.8 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.7 Na het overlijden van [partner van de man] is de man voogd geworden van [kind 2]. [kind 1] is op [geboortedatum] 2006 18 jaar geworden, zodat als gevolg van zijn meerderjarigheid van voogdij van de man over [kind 1] geen sprake is. Tussen partijen is niet in geschil dat ondanks zijn voogdij over [kind 2] op de man geen wettelijke onderhoudsplicht rust ten behoeve van [kind 2]. Evenmin is in geschil dat er geen wettelijke onderhoudsplicht bestaat ten behoeve van [kind 1]. Van een relevant eigen vermogen van [kind 1] en [kind 2] is, nadat de man hier in hoger beroep afdoende inzicht over heeft verschaft, naar het oordeel van het hof niet gebleken. Of er al dan niet sprake is van een morele onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van [kind 1] en [kind 2], zoals de man stelt, kan in het midden blijven, nu het hof voorop stelt dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw in beginsel rekening dient te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen (HR 3-7-1995, NJ 1996, 86).
4.8 De man stelt dat bij de berekening van zijn draagkracht volledig rekening moet worden gehouden met de kosten van levensonderhoud van [kind 1] en [kind 2]. De vrouw betwist dat. Nu [kind 1] meerderjarig is, kan hij aanspraak maken op studiefinanciering en een door de Informatie Beheergroep te verstrekken lening of een (bijzondere) bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand en voorts zorgtoeslag. Tevens heeft [kind 1] een eigen rechtsingang om alsnog tot betaling van een bijdrage van zijn vader in Duitsland en het Duitse ‘schoolgeld’ te komen en is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [kind 1] hierin ook zelf actie gaat ondernemen. Gelet op voorgaande gaat het hof er vanuit dat [kind 1] de mogelijkheden heeft om zelf in zijn eigen levensonderhoud te voorzien en houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening met uitgaven ten behoeve van [kind 1].
4.9 Niet in geschil is dat de man na het overlijden van [partner van de man] de zorg voor [kind 2] volledig op zich heeft genomen. Zoals hiervoor onder 4.7 is overwogen dient het hof bij de berekening van zijn draagkracht in beginsel rekening te houden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen. De omstandigheid dat op de man geen wettelijke onderhoudsplicht rust om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] staat er niet aan in de weg om aan te nemen dat het onderhoud door de man van de bij hem inwonende [kind 2] een redelijke uitgave vormt, die in het kader van de partneralimentatie zijn draagkracht beïnvloedt. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat, zoals de man bij gelegenheid van de mondelinge behandeling onweersproken heeft aangevoerd, er in feitelijke zin na het overlijden van [partner van de man] in zoverre niets is veranderd, omdat hij ook daarvóór reeds bijdroeg in de kosten van het gezin waarvan [kind 2] deelt uitmaakt. Het hof neemt gelet op het vorenstaande de norm voor een alleenstaande ouder en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 45 in aanmerking, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij meer kosten voor [kind 2] maakt dan die reeds zijn verdisconteerd in deze te hanteren norm. Daaraan doet niet af dat de man de vader van [kind 2] aan zijn wettelijke onderhoudsplicht houdt. Feitelijk wordt door de vader van [kind 2] niets betaald, zodat de man de uitgaven ten behoeve van [kind 2] niet kan compenseren. Voorts is niet gebleken dat [kind 2] aanspraak heeft op het Duitse ‘Kindergeld’ en ‘schoolgeld’. Het hof gaat er vanuit dat de man, zoals hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft toegezegd, eventuele ontvangen gelden van de vader van [kind 2] of van Duitse instanties zal melden aan de vrouw.
4.10 Het hof houdt rekening met de premie levensverzekering van AXA ten bedrag van € 64,- per maand en de door de rechtbank in aanmerking genomen reiskosten van € 61,- per maand, nu de vrouw deze lasten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.11 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man met ingang van 1 maart 2007 in staat een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 822,- per maand te betalen.
4.12 Het hof hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de eerste van de maand na indiening van het verzoek eerste aanleg, te weten 1 maart 2007, nu geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waarin het hof aanleiding ziet om van deze gebruikelijke ingangsdatum af te wijken.
5 De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 31 juli 2007 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 20 december 2005 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2007 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 822,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zutphen, Van Osch en Van Gelder, bijgestaan door mr. De Ruiter-Kok als griffier, en is op 20 mei 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door mr. Van Osch.