ECLI:NL:GHARN:2008:BD9729

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.007.945
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Zutphen
  • M. Rijken
  • J. Ter Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag na uithuisplaatsing van een kort na de geboorte geplaatst kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kind, dat kort na de geboorte uit huis is geplaatst. De moeder, aangeduid als verzoekster, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Almelo van 22 augustus 2007 aangevochten, waarin zij was ontheven van het gezag over haar kind. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had de ontheffing van het gezag verzocht, omdat de moeder ongeschikt werd geacht om haar zorgplicht te vervullen. De moeder verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag te behouden, alsook de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2008 zijn beide partijen verschenen, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een verleden van harddrugs en criminaliteit heeft, wat haar geschiktheid om voor haar kind te zorgen in twijfel trekt. Ondanks haar beweringen dat zij haar leven had veranderd, bleek uit psychologisch onderzoek dat zij niet over de benodigde opvoedingscapaciteiten beschikte. Het hof concludeerde dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind bij de moeder niet gewaarborgd kon worden.

Het hof oordeelde dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet voldoende waren om de dreiging van ernstige schade aan de zedelijke of geestelijke belangen van het kind af te wenden. De moeder had in het verleden meerdere keren aangegeven dat zij zelf de zorg voor haar kind wilde dragen, maar haar instemming met de uithuisplaatsing werd als wankel beschouwd. Het hof besloot uiteindelijk de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, wat betekent dat de moeder ontheven werd van het gezag, maar dat er wel een omgangsregeling zou blijven bestaan.

Uitspraak

29 april 2008
Familiekamer
Rekestnummer 104.007.945
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de moeder”,
procureur mr. J.M. Bosnak,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder, verder te noemen “de raad”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Almelo van 22 augustus 2007, uitgesproken onder zaaknummer 86108/FA RK 07-391.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 november 2007, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij het ouderlijk gezag over [het kind] zal behouden en dat de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg opnieuw voor de duur van één jaar zal worden verlengd.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 januari 2008, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door mr. S.J.M. Masselink, advocaat te Almelo, en de raad vertegenwoordigd door M. Jongman. Namens de stichting Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (verder te noemen: “Leger des Heils”) is de heer [...], gezinsvoogd, verschenen.
3 De vaststaande feiten
3.1 Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2003 [het kind] (verder te noemen: “[het kind]”) geboren.
3.2 Bij beschikking van 8 juli 2003 heeft de rechtbank Almelo een voorlopige machtiging ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] uitgesproken.
3.3 Bij beschikking van 8 oktober 2003 heeft de kinderrechter te Almelo de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar uitgesproken, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 6 september 2006 voor de duur van één jaar met ingang van 15 september 2006.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 24 mei 2007, heeft de raad verzocht -uitvoerbaar bij voorraad- de moeder te ontheffen van het gezag over [het kind] aangezien de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] te vervullen.
3.5 Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven uit het ouderlijk gezag over [het kind] en de stichting tot voogdes over [het kind] benoemd, welke voogdij bij voorkeur ware uit te voeren door het Leger des Heils.
3.6 [het kind] verblijft sinds kort na haar geboorte in 2003 in hetzelfde pleeggezin.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechtbank, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2 Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of de onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3 Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de moeder ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] te vervullen. De moeder heeft een verleden van harddrugs en criminaliteit. In het voorjaar van 2003 bleek zij zonder het te weten zeven maanden zwanger te zijn van [het kind]. De moeder gaf aan vanaf dat moment gestopt te zijn met harddrugs, maar uit urinecontroles bleek dat zij bleef (bij)gebruiken. [het kind] werd op [geboortedatum] 2003 klein en met verslavingsverschijnselen in het ziekenhuis geboren. Zij is vanuit het ziekenhuis in het pleeggezin geplaatst, waar zij sindsdien haar verblijf heeft. De moeder stelt weliswaar dat zij haar leven sindsdien drastisch heeft gewijzigd. Echter, niet zozeer haar verleden, maar vooral het feit dat blijkens psychologisch onderzoek de moeder over onvoldoende opvoedings- en verzorgingscapaciteiten beschikt die nodig zijn voor het opvoeden van [het kind], maakt dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van [het kind] bij de moeder onvoldoende is gewaarborgd. Daarbij komt nog dat de moeder blijkens het onderzoek van de raad alle vorm van hulp en ondersteuning afwijst en haar houding zich kenmerkt door verharding, wantrouwen, egocentrisme en verzet, waardoor weinig tot geen uitzicht op verbetering van de opvoedingssituatie bij de moeder bestaat.
4.4 Voorts zijn de in dit geval getroffen maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing naar het oordeel van het hof niet voldoende om de dreiging dat [het kind] zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd af te wenden. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
4.5 Volgens vaste jurisprudentie is aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing, zoals gesteld in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW niet voldaan als de moeder bereid is het kind in het door de kinderrechter aangewezen gezin of tehuis te laten opgroeien (zie HR 25 april 1997, NJ 1997, 596). Ondanks een dergelijke bereidverklaring van de ouders, wordt gedwongen ontheffing uitgesproken, indien hun toestemming naar het oordeel van de feitelijke rechter wankel te noemen is (HR 15 juni 1990, NJ 1990, 632). In dit geval heeft de moeder in het verleden meerdere malen te kennen gegeven dat zij zelf met de dagelijkse zorg voor [het kind] belast wil zijn. In haar verzoekschrift in hoger beroep stemt de moeder weliswaar in met permanente uithuisplaatsing van [het kind] in het pleeggezin, echter tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet alleen streeft naar terugkeer van [het kind] bij haar thuis op termijn, maar dat zij ook zeggenschap wil blijven houden over [het kind] bij belangrijke beslissingen. Het hof komt op basis hiervan tot het oordeel dat de instemming van de moeder met permanente uithuisplaatsing wankel is te noemen.
4.6 Ook al zou dit anders zijn, dan nog is het hof van oordeel dat, gelet op de in 4.3 genoemde omstandigheden, een gedwongen ontheffing van het gezag noodzakelijk is om te waarborgen dat [het kind] permanente duidelijkheid wordt geboden over haar verblijfplaats. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 april 2008, LJN BC 5726, blijkt immers dat het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien, weliswaar in de beoordeling moet worden betrokken, maar dat het blijk geven van die duurzame bereidheid niet (zonder meer) in de weg staat aan gedwongen ontheffing. Nu het [het kind] goed gaat in het pleeggezin, zij inmiddels goed gehecht is aan haar pleegouders, en de moeder geen blijk geeft van een duurzame bereidheid [het kind] in het pleeggezin te laten opgroeien, is het naar het oordeel van het hof in het belang van [het kind] die stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag.
4.7 Ontheffing van de moeder uit het gezag betekent echter niet dat er geen omgangsregeling tussen de moeder en [het kind] zal zijn, noch dat zij niet meer over belangrijke zaken met betrekking tot [het kind] zal worden geïnformeerd. In dit verband heeft de gezinsvoogd bij de mondelinge behandeling verklaard de huidige bezoekregeling van de moeder met [het kind] van één keer per acht weken gedurende een uur minimaal te vinden, en toegezegd dat hij ernaar streeft de bezoekregeling uit te breiden indien en voorzover het belang van [het kind] dit toelaat. Voorts heeft de gezinsvoogd toegezegd de moeder eens in de drie maanden een overzicht te verstrekken van belangrijke zaken die spelen in het leven van [het kind].
4.8 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 22 augustus 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zutphen, Rijken en Ter Veer, bijgestaan door mr. Van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 29 april 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.