Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende dreef tot en met 1 januari 2000 een landbouwbedrijf (hierna: de onderne-ming). De onderneming bestond begin jaren negentig uit zowel een zeugen- en mestkuikensbe-drijf als een akkerbouwbedrijf. Aan het einde van het jaar 1995 heeft belanghebbende het zeugen- en mestkuikensbedrijf stilgelegd.
2.2. Belanghebbende oefende de onderneming onder andere uit op een perceel aan de a-straat 1 te Z (hierna: het perceel). Belanghebbende rekende het perceel aanvankelijk volledig tot zijn ondernemingsvermogen. Het perceel omvat twee woningen met ondergrond en tuin, bedrijfsge-bouwen met ondergrond en erf, landbouwgrond en bosgrond. In het jaar 1993 heeft belangheb-bende het stuk bosgrond overgebracht naar het privévermogen. Ook in het jaar 1995 heeft be-langhebbende onroerende zaken aan zijn ondernemingsvermogen onttrokken. De jaarrekening over dat jaar vermeldt in dat verband dat de boekwaarde van de gebouwen (vóór afschrijving) met ƒ 58.346 is verminderd.
2.3. Makelaardij B te Z heeft eind jaren negentig namens belanghebbende aan de gemeente Z verzocht gebruik te mogen maken van de functiewisselingsmogelijkheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Natuurgebied C. Bij een functiewisseling wordt de agrarische functie van de grond omgezet in een woonfunctie. In het bestemmingsplan zijn voorwaarden gesteld aan een dergelijke functiewisseling, waaronder:
“ A overtollige en/of leegblijvende bouwwerken dienen te worden gesloopt en landschaps-verstorende bouwwerken dienen te worden ingepast;
(…)
J er is sprake van totale bedrijfsbeëindiging (inlevering van alle bouw- en milieuvergun-ningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf);
K er is sprake van een afname van minimaal 250 mestvarkenseenheden danwel minimaal 750 kg ammoniak;
L overtollige, niet langer noodzakelijke bebouwing wordt verwijderd;
(…)
N de nieuwe woningen moeten geplaatst worden op het doelgebonden perceel van het te beëindigen agrarisch bedrijf (…)”
2.4. Op 12 maart 1998 is door burgemeester en wethouders van de gemeente Z (hierna: B&W) een beleidsvoornemen ter inzage gelegd voor een partiële herziening van het bestemmingsplan Natuurgebied C “omgeving a-straat 1 te Z”. Deze herziening beoogt de planologische basis te leggen voor een functiewisseling van een agrarisch bedrijf naar twee woningen op het perceel a-straat 1 te Z.
2.5. In de toelichting bij het bestemmingsplan Natuurgebied C “omgeving a-straat 1 te Z” merken B&W op, dat belanghebbende aan nagenoeg alle criteria voldoet om gebruik te mogen maken van de functiewisselingsmogelijkheid. In afwijking van de hiervoor onder 2.3 genoemde voorwaarde N willen B&W toestaan dat de twee gevraagde woningen niet op het doelgebonden perceel worden gerealiseerd, maar op buiten het doelgebonden perceel gelegen eigen grond.
2.6. In het jaar 1999 heeft een bestemmingswijziging plaatsgevonden van een deel van het perceel aan de a-straat 1 te Z. Daarbij heeft de bosgrond en een deel van de landbouwgrond de bestemming wonen gekregen. Het gewijzigde bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van twee woningen op bouwkavels van elk 1500 m² (hierna: de kavels). Belangheb-bende heeft beide kavels verkocht aan derden. Beide kopers hebben, naast de bouwkavel van 1500 m², nog extra, naastgelegen, grond van belanghebbende gekocht. Een perceel van, in totaal, 2400 m² is verkocht voor ƒ 837.500, het andere perceel, groot 3460 m², voor ƒ 875.000. De levering van de percelen heeft plaatsgevonden op respectievelijk 25 en 28 januari 2000.
2.7. Belanghebbende heeft zijn onderneming gestaakt per 1 januari 2000 en de opstallen ge-sloopt zoals bedoeld in de voorwaarden van het bestemmingsplan. Tevens heeft hij de bouw- en milieuvergunningen ingeleverd die zijn afgegeven ten behoeve van zijn onderneming.
2.8. De geraamde sloopkosten van de bedrijfsgebouwen bedragen ƒ 85.000 en de verkoopkos-ten van de kavels bedragen ƒ 30.183.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het voordeel dat belanghebbende met de functie-wisseling heeft weten te behalen behoort tot de te belasten stakingswinst. Belanghebbende be-antwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. Zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is vervolgens de hoogte van de in aanmerking te nemen stakingswinst in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotitie, toegevoegd het-geen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep om de winst die is behaald met de verkoop van de kavels buiten de heffing te laten en de boete te vernietigen. Subsidiair verzoekt hij het Hof rekening te houden met de sloopkosten en de waarde van de landbouwgrond te bepalen op ƒ 30 per m2. Als meer subsidiair standpunt brengt belanghebbende in, dat de waarde van de gehele kavels op ƒ 10 per m2 moet worden vastgesteld.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur, voor zover deze zien op de vergrijpboete, en van de boetebeschikking.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid (ambtshalve)
4.1. De Rechtbank heeft de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 september 2005 vernietigd, omdat bij deze uitspraken de Inspecteur de aanslag en de boete niet nader heeft vastgesteld. De Rechtbank merkt het door de Inspecteur als “uitspraak op bezwaarschrift” aange-duide biljet van 31 december 2005 aan als de uitspraken op bezwaar. Het voordien door belang-hebbende bij de Rechtbank ingediende beroepschrift heeft zij, onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, aangemerkt als te zijn gericht tegen de uitspra-ken op bezwaar van 31 december 2005.
4.2. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de uitspraken van 6 september 2005 als uitspraken op bezwaar moeten worden aangemerkt, aangezien de Inspecteur hierin onmisken-baar te kennen geeft op het bezwaarschrift van belanghebbende te beslissen en daarbij de elemen-ten van de aanslag vermeldt die in verband daarmee worden gewijzigd. De beroepstermijn als bedoeld in artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt aan op 7 september 2005. Het beroepschrift, dat op 13 oktober 2005 bij de Rechtbank is binnengekomen, is binnen de beroepstermijn ingediend. Het stuk van 31 december 2005 moet, anders dan het opschrift van dat stuk doet vermoeden, niet als (tweede) uitspraken op bezwaar worden aangemerkt maar als de nadere cijfermatige uitwerking van de eerder gedane uitspraken op bezwaar.