ECLI:NL:GHARN:2008:BF0769

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.004.898 voorheen rekestnr: 0800252
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Hermans
  • J. Melssen
  • M.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medewerking aan een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de medewerking van de appellant aan een dwangakkoord. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Rijssenbeek en mr. J-F. Grégoire, had geweigerd om medewerking te verlenen aan het dwangakkoord dat door de geïntimeerden, een vennootschap onder firma genaamd 'Musical Journeys', was voorgesteld. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. F.J. Boom en mr. R.A. Korver, hadden eerder een koopovereenkomst gesloten met de appellant, maar waren in financiële problemen geraakt. Het hof moest beoordelen of de appellant, gezien zijn aandeel in de totale schuldenlast, kon worden verplicht om medewerking te verlenen aan het dwangakkoord.

Het hof overwoog dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van de geïntimeerden en de overige schuldeisers. Hoewel de appellant een veroordelend vonnis had gekregen, was het perspectief op een groter deel van zijn vordering bij een eventueel faillissement van de geïntimeerden te onzeker om in de belangenafweging mee te tellen. Het hof concludeerde dat de geïntimeerden voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat hun positie niet zonder meer zou verbeteren bij toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kostenveroordeling, en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het hof benadrukte dat de geïntimeerden eerder een volledig inzicht in hun financiële situatie hadden moeten geven, maar dat dit niet ten nadele van hen mocht werken in het kader van een eerlijke rechtspleging. De uitspraak werd gedaan in het belang van de rechtszekerheid en de belangen van alle betrokken partijen.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 september 2008
Zaaknummer 107.004.898
voorheen rekestnr: 0800252
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[appellant], v.h.o.d.n. Cyber Records,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat (voorheen procureur) mr. N. Rijssenbeek,
behandelend advocaat mr. J-F. Grégoire,
tegen
[geïntimeerde 1 ] en [geïntimeerde 2 ],
v.h.o.d.n. vof "Musical Journeys",
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden ]
advocaat (voorheen procureur) mr. F.J. Boom,
behandelend advocaat mr. R.A. Korver.
De inhoud van het tussenarrest van 5 augustus 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na dit tussenarrest is bij de griffie van het hof binnengekomen:
- een akte overlegging producties van mr. Korver, binnengekomen op
21 augustus 2008;
- een antwoordakte van mr. Grégoire, binnengekomen op
5 september 2008.
De beoordeling
1. Uit het tussenarrest van 5 augustus 2008 vloeide voort dat bij de beantwoording van de vraag of [appellant] kan worden bevolen medewerking te verlenen aan het dwangakkoord zou worden betrokken of [geïntimeerden ] bij het ontstaan of onbetaald gelaten van de schulden te goeder trouw zijn geweest. Voor de beoordeling van de goede trouw van [geïntimeerden ] bestond in dit geval zeker aanleiding omdat in de koopovereenkomst die partijen op 1 december 2004 hebben gesloten omtrent de detailhandel voor geluiddragers aan de [adres] te [plaats ] de volgende bepaling is opgenomen:
"11. In geval van faillissement, het in gebreke blijven van de kopers of in geval van overmacht door overlijden van een van de kopers, natuurgeweld, terrorisme of een daad van God waardoor het onmogelijk is voor de kopers om hun verplichtingen jegens verkoper te voldoen komt deze overeenkomst te vervallen en is de uitstaande schuld van kopers jegens verkoper ineens opeisbaar."
Van [appellant] kon in het licht van deze bepaling niet op voorhand worden gevergd dat hij zou ingaan op het gedane verzoek medewerking te verlenen aan het dwangakkoord. Daarbij betrekt het hof dat [geïntimeerden ] pas nadat zij daartoe bij meergenoemd tussenarrest in de gelegenheid waren gesteld, voldaan hebben aan hun wettelijke plicht feiten en omstandigheden aan te dragen op grond waarvan hun goede trouw aannemelijk kan worden geacht. Die plicht berust hierop dat de rechter de goede trouw van de schuldenaren bij het bevel tot medewerking aan een dwangakkoord kan betrekken en bij de beoordeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moet betrekken.
2. Wat zij in dit verband hebben aangevoerd leidt het hof niet tot de conclusie dat zij
hun goede trouw niet aannemelijk hebben gemaakt. [appellant] heeft daarentegen zijn stelling dat [geïntimeerden ] in hun onderneming wanbeleid hebben gevoerd, na de eerdere vaststelling door het hof dat zij die stelling tegenover de betwisting door [geïntimeerden ] onvoldoende hadden toegelicht, onvoldoende nader geconcretiseerd of onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij moet gaan. Het lijkt veeleer zo te zijn dat [geïntimeerden ] er niet in geslaagd zijn hun onderneming tot een succes te maken, omdat de marktontwikkelingen hun niet meezaten. Mogelijk is gaandeweg ook duidelijk geworden dat zij het niet in zich hadden het bedrijf tot bloei te brengen, omdat zij over te weinig commerciële bekwaamheden beschikten. Er zijn echter tegenover hun betoog, dat het vooral de marktontwikkelingen waren die tot de neergang hebben geleid, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen, waaruit kan volgen dat zij in de onderneming zijn gestapt met zo weinig aanleg, zo weinig kennis van zaken en met een zo grote mate van naïviteit, dat hun goede trouw niet kan worden aangenomen. Tegenover de stelling van [appellant] dat dit niet het geval is, hebben zij voldoende toegelicht dat zij zich naar behoren hebben ingespannen, zodat ook in zoverre het bestaan van goede trouw aan hun zijde aannemelijk is geworden.
3. Het hof zal nu de vraag moeten beantwoorden of er voor [appellant] niettemin andere goede gronden bestonden om de medewerking aan het dwangakkoord te onthouden. Het verwijst naar de criteria genoemd in zijn tussenarrest van 10 juli 2008.
4. Aan het vereiste dat het desbetreffende voorstel door een deskundige partij is getoetst, is in zoverre voldaan dat het tot stand gekomen is door inschakeling van Zuidweg Insolventie-bemiddeling, een voldoende deskundig bureau. Weliswaar is dit bureau niet een strikt onafhankelijke instantie, maar niet gesteld of gebleken is dat bij het optreden in deze zaak onvoldoende oog bestond voor andere belangen dan die van [geïntimeerden ] en/of dat die belangen eenzijdig of onevenwichtig zijn gewaardeerd.
Het voorstel is goed en betrouwbaar gedocumenteerd. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals [appellant] heeft betoogd, een volledig inzicht in omzet, winst en verlies van het bedrijf nog steeds ontbreekt. Aannemelijk is geworden dat de schuldenaren het uiterste hebben geboden waartoe zij financieel in staat kunnen worden geacht. Niet aannemelijk is geworden dat de gedwongen medewerking concurrentieverstorend werkt voor [appellant]. Voor precedentwerking voor vergelijkbare gevallen behoeft niet zonder meer te worden gevreesd. [appellant] staat alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerden ] een eerdere minnelijke of gedwongen schuldregeling niet naar behoren zijn nagekomen. Ten slotte geldt dat aannemelijk is geworden dat de overige schuldeisers hebben ontvangen wat zij krachtens het voorstel zouden moeten ontvangen.
5. Tegenover deze omstandigheden die te zamen genomen meebrengen dat van [appellant] medewerking aan het dwangakkoord kan worden gevergd, staat dat zijn aandeel in de totale schuldenlast groot is. In het licht van al het hiervoor overwogene is dit echter toch onvoldoende om zijn weigering te kunnen dragen. Het hof betrekt mede in de overweging dat het weliswaar niet uitgesloten is dat [appellant] bij faillissement van [geïntimeerden ], mede gelet op de relatief jonge leeftijd van beiden, op langere termijn enig uitzicht zal hebben op de realisering van een groter deel van zijn vordering, maar dit perspectief is te onzeker om in de belangenafweging gewicht in de schaal ten voordele van hem te kunnen leggen. [geïntimeerden ] hebben voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de positie van [appellant] er bij toelating van hen tot de schuldsaneringsregeling niet, althans niet zonder meer, beter op zal worden. [appellant] heeft daartegen onvoldoende ingebracht. Ook zonder nadere toelichting was het hof wel duidelijk dat het gaat om een aanmerkelijk financieel belang van [appellant] en dat het hem terecht dwars zit dat hij zou moeten inbinden nadat hij eerst ten opzichte van [geïntimeerden ] een veroordelend vonnis heeft gekregen. Hij heeft echter in onvoldoende mate toegelicht wat de relatieve zwaarte is van zijn belang bij volledige nakoming.
Slotsom
6. Dit alles leidt het hof uiteindelijk tot de slotsom dat het bestreden vonnis met aanvulling van gronden moet worden bekrachtigd, voor zover het gaat om het bevel aan [appellant] in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft het verzoek per saldo terecht toegewezen, omdat [appellant] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaren of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Die overige schuldeisers hebben klaarblijkelijk immers ieder voor zich overwogen dat hun belang naar omstandigheden het beste was gediend met het onderhavige akkoord.
7. Het hof ziet echter aanleiding de kosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten zal dragen van zowel de procedure in eerste aanleg als die van het hoger beroep.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van [appellant], zoals het hof hiervoor om de aangegeven reden overwoog, niet op voorhand medewerking aan het dwangakkoord kon worden verlangd. Daarbij geldt dat [geïntimeerden ] pas in een laat stadium van de procedure in hoger beroep de gegevens hebben verschaft die minimaal nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of van [appellant] een dergelijk offer kan worden gevergd.
Al vóór de aanvang van de procedure hadden zij [appellant] eigener beweging een volledig inzicht in die gegevens moeten verschaffen. Dat het hof, omdat met de procedure in zaken van dwangakkoorden nog weinig ervaring bestond, dit uit een oogpunt van een behoorlijke rechtspleging niet onmiddellijk ten nadele van [geïntimeerden ] heeft willen doen werken, pleit voor een compensatie van de kosten.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2008, doch uitsluitend wat betreft de kostenveroordeling en in zoverre opnieuw recht doende in hoger beroep: compenseert de proceskosten met dien verstande dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep eveneens met dien verstande dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Hermans, voorzitter, Melssen en Van der Meer, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 12 september 2008 in bijzijn van de griffier.