Parketnummer: 21-004185-06
Uitspraak d.d.: 22 oktober 2008
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 4 oktober 2006 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [woonplaats].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 juli 2008 en 8 oktober 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr G.J. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 september 2005 te Arnhem, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, met een vuurwapen een of meer kogels heeft/hebben
afgevuurd/geschoten op/in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 september 2005 te Arnhem, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat
verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen een of
meer kogels heeft/hebben afgevuurd/geschoten op/in het hoofd en/of lichaam van
die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er sprake is geweest van ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming verdachtes belangen zijn geschaad, doordat het Openbaar Ministerie (OM) in strijd met de voorschriften er niet voor heeft zorg gedragen dat opgenomen telefoongesprekken waar geheimhouders aan deelnamen onverwijld werden vernietigd. De raadsman verzoekt primair het OM vanwege dit vormverzuim niet-ontvankelijk te verklaren in zijn strafvervolging. Subsidiair verzoekt de raadsman de zaak aan te houden, teneinde de advocaat-generaal nader onderzoek te laten verrichten met betrekking tot de geheimhoudersgesprekken, om na te gaan of toch niet op enigerlei wijze van de inhoud van die gesprekken gebruik is gemaakt.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is, naar aanleiding van een door het OM ingesteld onderzoek naar geheimhoudersgesprekken vanwege het landelijk beleid van het College van procureurs-generaal, gebleken dat er tijdens het opsporingsonderzoek in deze zaak geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen.
Door de officier van justitie zijn reeds in het begin van het opsporingsonderzoek bevelen ter vernietiging van opgenomen telefoongesprekken met geheimhouders afgegeven op 1 december 2005, 21 februari 2006 en 30 maart 2006. De desbetreffende telefoongesprekken zijn inderdaad door de politie vernietigd. Alleen waren de gesprekken waarop het op 30 maart 2006 afgegeven bevel betrekking had wel uit het systeem van de politie verwijderd, maar niet door de Unit Landelijke Interceptie van de KLPD verwijderd. De laatste verwijdering van gegevens heeft eerst plaats gevonden op 8 oktober 2008.
Voorts is ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken die in de periode 15 februari 2006 tot en met 22 maart 2006 zijn gevoerd, op 15 september 2008 een bevel ter vernietiging afgegeven door de officier van justitie. Deze gesprekken zijn thans vernietigd. Aan deze gesprekken heeft verdachte overigens niet deelgenomen. Uitwerkingen van geheimhoudersgesprekken hebben nooit deel uitgemaakt van het strafdossier van verdachte.
Op grond van het bovenstaande dient te worden geconcludeerd dat er in wezen sprake is geweest van niet meer dan een administratieve fout. Desondanks dient te worden geconstateerd dat er in casu sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzuim levert echter niet een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde op, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. Daarvan is immers niet gebleken. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM dient dan ook te worden verworpen. Het door de raadsman subsidiair verzochte nader onderzoek, om te bezien hoe lang de gesprekken zijn bewaard en of er ondanks de vernietiging van de gesprekken thans nog kopieën van de gesprekken zijn bewaard, acht het hof niet noodzakelijk, nu het daartoe geen aanknopingspunten ziet. Een dergelijke noodzaak is evenmin gebleken met betrekking tot het door de raadsman bepleitte onderzoek na te gaan of op enigerlei wijze (van de inhoud) van die gesprekken gebruik is gemaakt. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De raadsman heeft een aantal bewijsmiddelen- en bewijsverweren aangevoerd. Die verweren behoeven niet te worden besproken, nu het hof komt tot een vrijspraak.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof legt aan deze beslissing de volgende overwegingen ten grondslag.
Verdachte is tenlastegelegd dat hij samen met een ander of anderen het slachtoffer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Verdachte heeft ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de dood van het slachtoffer. Het hof acht de verklaringen van verdachte zelf over de gang van zaken echter ongeloofwaardig, nu verdachte meermalen wisselend en zelfs op onderdelen – gelet op onder meer getuigenverklaringen en zendmastgegevens – onjuist heeft verklaard. Verdachte heeft uitgebreid verklaard over een zekere Nasser. Nasser zou verdachte hebben gedwongen in de nacht van 15 op 16 september 2005 met hem naar Arnhem te rijden. Voor het bestaan van die Nasser, heeft het hof geen enkele betrouwbaar te achten aanwijzing gevonden. De getuige [getuige 1], die wel over een zekere Nasser of Nessar heeft verklaard, heeft op het hof een onbetrouwbare indruk gemaakt. Hetgeen verdachte heeft verklaard over die Nasser acht het hof ongeloofwaardig.
Op grond van de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Eerste ontmoeting
In de periode van 13 september 2005 te 20.03 uur tot en met 14 september 2005 te 19.03 uur hebben er telefonische contacten plaatsgevonden tussen de telefoon(s) van verdachte en de telefoon van het slachtoffer. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat zij op 13 september 2005 samen met [slachtoffer], verder aan te duiden als het slachtoffer, naar het centrum van Arnhem zijn gegaan. Het slachtoffer voerde een telefoongesprek in het Duits. Het slachtoffer vertelde dat hij met twee Duitsers een afspraak had gemaakt. Het slachtoffer had meerdere keren telefonisch contact met de Duitsers. Op 14 september 2005 te 00.31 is in Hagen (Duitsland) een snelheidsovertreding met de Renault 5 van verdachte geconstateerd. Op de flitsfoto is te zien dat verdachte de auto bestuurt en dat [getuige 4] de bijrijder is. Uit zendmastgegevens volgt dat de telefoon van verdachte op 13 september 2005 en 14 september 2005 is aangestraald door zendmasten die op de route naar Arnhem liggen. Op 14 september 2005 te 04.13 uur wordt zijn telefoon zelfs aangestraald door een zendmast in Arnhem. De telefoon van [getuige 4] is op 14 september 2005 te 03.09 uur aangestraald door een zendmast in de gemeente Zevenaar. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de Duitsers arriveerden omstreeks 03.30-04.00 uur in een kleine auto. Het slachtoffer is met een van de Duitsers een rondje gaan lopen. De andere Duitser reed rondjes met de auto. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de Duitser iets aan het slachtoffer heeft gegeven en dat het slachtoffer, [getuige 2] en hij toen zijn weggerend. Later liet het slachtoffer € 500,- aan hem zien en zei dat hij de Duitser had teruggepakt. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat het slachtoffer hem heeft verteld dat hij eerder zaken had gedaan met de Duitser en dat hij deze man eerder had geflest met € 500,-. [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte bij terugkeer in de auto op het dashboard begon te slaan en te brullen en zei dat hij niet al zijn geld had gekregen.
Tweede ontmoeting
In de periode van 15 september 2006 te 08.16 uur en 16 september 2005 te 02.04 uur heeft verdachte meermalen telefonisch contact gehad met het slachtoffer. Uit de zendmastgegevens volgt dat het telefoonnummer van [genoemde gebruiker telefoonnummer], waarvan verdachte gebruik maakte, zich s avonds vanuit Duitsland in de richting van Arnhem heeft verplaatst. Om 02.03 uur wordt de telefoon door een zendmast in Arnhem aangestraald. De telefoon van [getuige 4] wordt later die nacht door een zendmast in Venlo aangestraald. Getuige [getuige 5] heeft het slachtoffer op 16 september 2005 omstreeks 00.30 uur ontmoet in het centrum van Arnhem. Het slachtoffer was op dat moment samen met [getuige 2] en [getuige 3]. Het slachtoffer vertelde dat hij een afspraak met twee Duitsers had. Hij had die Duitsers vaker ontmoet. Aan [getuige 3] heeft het slachtoffer verteld dat het dezelfde personen waren, welke ook in de nacht van 13 op 14 september 2005 in Arnhem waren. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de personen dezelfde Duitsers waren als bij de afspraak in de nacht van 13 op 14 september 2005. Omstreeks 01.45 uur kwam er een Renault 5 met Duitse kentekenplaten aanrijden. De auto werd geparkeerd op de Rodenburgstraat. Het slachtoffer sprak met de inzittenden van de Duitse auto. Vervolgens kwam het slachtoffer met een van de Duiters naar de auto gelopen en zei dat de Duitsers zaken wilden doen. Het slachtoffer zei dat dit de Duitsers waren met wie hij had afgesproken. Er zaten twee personen in de auto. Bij een videobewijsconfrontatie heeft getuige [getuige 5] verdachte herkend, als zijnde de man die hij op de Rodenburgstraat heeft zien praten. Het slachtoffer stapte vervolgens bij de Duitsers achterin de auto, waarna de auto wegreed. De getuigen zijn de auto gevolgd. Op een gegeven moment stond de Renault 5 aan de Javalaan stil. Getuigen zagen het slachtoffer met [getuige 6] op straat staan. Getuige [getuige 2] zag dat het slachtoffer weer achter in de Renault 5 stapte en dat vervolgens de auto wegreed. De getuigen zijn achter de auto aangereden, maar raakten hem kwijt. Dit was de laatste keer dat de getuigen het slachtoffer hebben gezien.
Op 16 september 2005 omstreeks 07.08 uur werd in Arnhem het stoffelijk overschot van het slachtoffer aangetroffen. Door de patholoog werden drie schotverwondingen vastgesteld, waarvan 1 contactschot aan de linkerslaap, zijnde een schot met een schootsafstand van vrijwel 0 cm. Uit onderzoek door de Technische Recherche en het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat de schoten zijn afgevuurd in de Renault 5 van verdachte. In die auto zijn onder meer 3 kogels gevonden en is bloed van het slachtoffer aangetroffen.
Standpunten van de advocaat-generaal en van de verdediging
De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van moord. De advocaat-generaal en de raadsman hebben beiden betoogd dat voor het medeplegen van het tenlastegelegde levensdelict de bewijsmiddelen ontbreken.
De raadsman heeft bovendien beargumenteerd betoogd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder primair dan wel subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Voor het hof staat vast dat verdachte samen met [getuige 4] in de nacht van 13 op 14 september 2005 in Arnhem is geweest. Verdachte is toen financieel benadeeld door het slachtoffer. Vervolgens is verdachte in de nacht van 15 op 16 september 2005 nogmaals samen met [getuige 4] naar Arnhem gegaan. Aldaar hadden zij wederom een afspraak met het slachtoffer. Het slachtoffer is toen achterin de Renault 5 van verdachte gestapt en vervolgens reden zij weg. Na een stop aan de Javalaan zijn zij opnieuw met zijn drieën in de auto van verdachte gestapt, het slachtoffer weer achterin, waarna zij zijn weggereden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat kort daarna het slachtoffer in de auto om het leven is gebracht.
Met de advocaat-generaal en de raadsman dient te worden geconcludeerd dat voor medeplegen van het tenlastegelegde levensdelict bewijsmiddelen ontbreken, nu er geen bewijsmateriaal voorhanden is op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een voor het medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen dient derhalve te worden bekeken of de tenlastegelegde moord dan wel doodslag bewezen kan worden verklaard.
Ten tijde van het schieten, bevonden alleen het slachtoffer, verdachte en [getuige 4] zich in de auto. Het hof acht uitgesloten dat zich toen nog een vierde persoon in de auto bevond. Nu niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden of verdachte dan wel [getuige 4] de schoten heeft afgevuurd, behoort vrijspraak te volgen.
Op grond van het hiervoor overwogene dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder primair en subsidiair tenlastegelegde.
Verdachte bevond zich tijdens de laatste behandeling van de zaak op 8 oktober 2008 nog in voorlopige hechtenis en was toen gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Bij ambtshalve gegeven raadkamerbeslissing d.d. 16 oktober 2008 heeft het hof met ingang van 16 oktober 2008 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Wijst af het (subsidiair gedane) verzoek tot het laten verrichten van nader onderzoek met betrekking tot de geheimhoudersgesprekken.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M.A. Jansen-van Leeuwen, griffier,
en op 22 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.