ECLI:NL:GHARN:2008:BG1976
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Bartelds
- A. Stikkelbroeck
- R. Rutgers van der Loeff
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van terbeschikkingstelling en de relatie met de wet BOPZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2008, die de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) had afgewezen. Het hof overweegt dat de rechtbank niet tijdig heeft beslist op de verlengingsvordering, wat in strijd is met artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had niet binnen twee maanden na indiening van de vordering haar beslissing genomen, wat het hof dwingt om de eerdere beslissing te vernietigen.
Het hof heeft tevens de recente informatie en het verhandelde ter zitting van 24 september 2008 in overweging genomen. Betrokkene, die sinds 19 januari 2007 in een bepaalde instelling verblijft, heeft een stabiel psychisch beeld laten zien en vertoont geen probleemgedrag. Hij is actief bezig met het verkrijgen van informatie over methodes om zijn stabiliteit te waarborgen en heeft inzicht in zijn situatie. De stemming van betrokkene is over het algemeen positief en hij toont zich coöperatief en open voor feedback.
Gezien de positieve ontwikkelingen en het lage recidiverisico, concludeert het hof dat de veiligheid van anderen niet langer een verlenging van de TBS-maatregel vereist. Het hof beveelt aan om in toekomstige gevallen elke beslissing over de verlenging van de TBS-maatregel aan te houden, zodat er ruimte is voor het realiseren van een rechterlijke machtiging onder opschortende voorwaarde. De vordering van de officier van justitie wordt afgewezen en de terbeschikkingstelling wordt beëindigd.
De beslissing is genomen door de voorzitter en de raadsheren van het hof, met inachtneming van de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat de rechter die machtigingen verleent in het kader van de wet BOPZ de beslissing van de strafrechter niet mag doorkruisen. Dit waarborgt dat er geen onduidelijkheden ontstaan door de combinatie van strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen.