ECLI:NL:GHARN:2008:BG1976

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS 2008/227
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bartelds
  • A. Stikkelbroeck
  • R. Rutgers van der Loeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van terbeschikkingstelling en de relatie met de wet BOPZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2008, die de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) had afgewezen. Het hof overweegt dat de rechtbank niet tijdig heeft beslist op de verlengingsvordering, wat in strijd is met artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had niet binnen twee maanden na indiening van de vordering haar beslissing genomen, wat het hof dwingt om de eerdere beslissing te vernietigen.

Het hof heeft tevens de recente informatie en het verhandelde ter zitting van 24 september 2008 in overweging genomen. Betrokkene, die sinds 19 januari 2007 in een bepaalde instelling verblijft, heeft een stabiel psychisch beeld laten zien en vertoont geen probleemgedrag. Hij is actief bezig met het verkrijgen van informatie over methodes om zijn stabiliteit te waarborgen en heeft inzicht in zijn situatie. De stemming van betrokkene is over het algemeen positief en hij toont zich coöperatief en open voor feedback.

Gezien de positieve ontwikkelingen en het lage recidiverisico, concludeert het hof dat de veiligheid van anderen niet langer een verlenging van de TBS-maatregel vereist. Het hof beveelt aan om in toekomstige gevallen elke beslissing over de verlenging van de TBS-maatregel aan te houden, zodat er ruimte is voor het realiseren van een rechterlijke machtiging onder opschortende voorwaarde. De vordering van de officier van justitie wordt afgewezen en de terbeschikkingstelling wordt beëindigd.

De beslissing is genomen door de voorzitter en de raadsheren van het hof, met inachtneming van de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat de rechter die machtigingen verleent in het kader van de wet BOPZ de beslissing van de strafrechter niet mag doorkruisen. Dit waarborgt dat er geen onduidelijkheden ontstaan door de combinatie van strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2008\227
Beslissing d.d. 29 september 2008
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[Terbeschikkinggestelde],
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 9 juli 2008, houdende een afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Overwegingen:
• Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, gelet op artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de rechtbank niet binnen twee maanden na het indienen van de verlengingsvordering van de officier van justitie haar beslissing heeft genomen en daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
• Uit het verlengingsadvies, de recente informatie en het verhandelde ter zitting van 24 september 2008 blijkt dat betrokkene sinds 19 januari 2007 over is geplaatst naar [verblijfplaats]. Tijdens zijn verblijf in [verblijfplaats] heeft betrokkene een stabiel psychisch beeld laten zien en is van probleemgedrag geen sprake meer geweest. Betrokkene is geïnteresseerd in en gaat op zoek naar informatie over methodes om zichzelf stabiel te houden en heeft ook inzicht in hoe hij stabiel kan blijven. De stemming van betrokkene is over het algemeen opgewekt en weinig onderhevig aan wisselingen. Betrokkene is vriendelijke in de omgang en stel zich in het contact bescheiden en coöperatief op. Betrokkene staat open voor feedback en doet daar ook iets mee. In de periode van het verblijf van betrokkene in [verblijfplaats] heeft betrokkene laten zien dat betrokkene de verantwoordelijkheden en zelfstandigheid passen bij de woonvorm aankan. Het recidiverisico wordt op de korte en middellange termijn als laag ingeschat indien betrokkene zijn antipsychotische medicatie blijft gebruiken er toezicht blijft op zijn psychische conditie. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij sinds medio augustus 2008 in [verblijfplaats] woont. Betrokkene staat daar met instemming van [instelling] ingeschreven. Dit gaat erg goed. Betrokkene gebruikt antipsychotische medicatie en er is sprake van toezicht op zijn psychische conditie. Bij beëindiging van de terbeschikkingstelling zal dit medicatiegebruik en het toezicht op de psychische conditie worden gecontinueerd in het kader van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging in het kader van de wet Bopz. Tevens neemt het hof in aanmerking dat de getuige-deskundige ter zitting heeft toegezegd dat er vanuit [inrichting] een zeer zorgvuldige overdracht zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist, dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen en dat de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd.
• Met name met het oog op toekomstige zaken waarin wordt overwogen de TBS te beëindigen met het oog op en/of in relatie met een overgang van de terbeschikkinggestelde naar de reguliere psychiatrische zorg en het daarbij behorende juridische regime van de wet BOPZ, overweegt het hof ten overvloede als volgt.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, LJN AF5555 en Hoge Raad 13 juni 2008, LJN BD 1500) kan als uitgangspunt worden genomen dat de rechter die de machtigingen verleent in het kader van de wet BOPZ de beslissing van de strafrechter niet doorkruist. Dit uitgangspunt resulteert er in dat, behoudens het geval als bedoeld in artikel 14 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden juncto art. 22 lid 2 Reglement verpleging ter beschikking gestelden, zo lang de terbeschikkingstelling (al dan niet voorwaardelijk en al dan niet met voorwaardelijke beëindigde dwangverpleging) loopt, er geen (onvoorwaardelijke) rechterlijke machtiging dient te worden verleend. Wel kan er –indien aan de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging is voldaan- een rechterlijke machtiging worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk is beëindigd. In dit laatste geval wordt voorkomen dat ten aanzien van dezelfde persoon zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke maatregel van toepassing is, met alle ongewenste onduidelijkheden en complicaties van dien.
Voor de rechter die moet beslissen over het al dan niet verlengen van de TBS-maatregel brengt het voorgaande met zich dat het niet zinvol is om de TBS te verlengen en vervolgens op de voet van art. 509t Sv de beslissing over het al dan niet voorwaardelijk eindigen van de dwangverpleging, met het oog op het doen regelen van een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ, aan te houden (zoals de rechtbank in het onderhavige geval heeft gedaan). Immers, ook bij voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging blijft de (inmiddels verlengde) TBS-maatregel van kracht en doet zich de hiervoor omschreven, ongewenste combinatie van strafrechtelijke en civielrechtelijke machtiging voor. Aan te bevelen is om in voorkomend geval elke beslissing over de vordering tot verlenging van de TBS-maatregel aan te houden, ten einde in de tussentijd de gewenste rechterlijke machtiging (onder opschortende voorwaarde) te doen realiseren.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 9 juli 2008 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Bartelds als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Rutgers van der Loeff als raadsheren,
en dr Raes en dr Verheugt als raden,
in tegenwoordigheid van mr Janssen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2008.
Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.