ECLI:NL:GHARN:2008:BG3947

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.003.566
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Ter Veer
  • M. Mens
  • J. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onwettige gesloten plaatsing van jeugdige in justitiële jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een jeugdige, aangeduid als [appellant], die verzoekt om ontslag uit zijn gesloten plaatsing in een justitiële jeugdinrichting (JJI). De appellant stelt dat zijn plaatsing onwettig is, omdat hij geen instemming heeft verleend voor deze plaatsing. De rechtsbetrekking tussen de partijen vereist een gelijke beslissing voor alle geïntimeerden. De voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen had eerder de vordering van de appellant afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan. Het hof overweegt dat de problematiek van de appellant, die risico loopt op een borderline-persoonlijkheidsstoornis, vraagt om behandeling en dat zijn verblijf in de JJI noodzakelijk is voor zijn welzijn. Het hof stelt vast dat de appellant nooit zijn instemming heeft verleend voor de plaatsing in de JJI en dat de wetgeving rondom de jeugdzorg op dat moment onduidelijk was. De appellant heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie thuis de nodige zorg en structuur biedt. Het hof concludeert dat de vordering van de appellant tot ontslag uit de gesloten plaatsing moet worden afgewezen, en bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellant opgelegd.

Uitspraak

22 juli 2008
vierde civiele kamer
rolnummer 200.003.566
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
verblijvende te [plaatsnaam],
appellant,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
tegen:
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
procureur: mr. I.J.M. Schepens,
en
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting Justitieel Pedagogisch Centrum De Sprengen,
gevestigd te Zutphen,
geïntimeerde,
niet verschenen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 7 maart 2008 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerden (hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen) als gedaagden heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 13 maart 2008 Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen aangezegd van voornoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen voor dit hof. Bij dat exploot heeft [appellant] zes grieven tegen dat vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, zo begrijpt het hof, het in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen, aldus dat Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen hoofdelijk worden veroordeeld [appellant] binnen twee uur na betekening van het arrest te ontslaan uit de gesloten plaatsing en in vrijheid te stellen, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat een of beide geïntimeerden op enig onderdeel van de veroordeling in gebreke blijven, met hoofdelijke veroordeling van Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen in de kosten van beide instanties.
2.2 Op de rolzitting van 25 maart 2008 heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig voornoemd exploot. Op die rolzitting heeft het hof verstek verleend tegen De Sprengen.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Bureau Jeugdzorg Gelderland de grieven bestreden, en vijf producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van [appellant] als onjuist en ongegrond zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald op heden.
3 De vaststaande feiten
3.1 De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft in meergenoemd vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
3.2 Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd.
3.3. [appellant] heeft nooit zijn instemming verleend om in een justitiële jeugdinrichting (hierna te noemen: JJI) te verblijven. Bij faxbrief van 19 februari 2008 van zijn gemachtigde heeft [appellant] voor zover nodig de instemming ingetrokken om in een JJI te worden geplaatst.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Op grond van artikel 29a lid 2 van de Wet op de jeugdzorg, verder te noemen WJZ, is [appellant], die geboren is op [geboortedatum] 1991, bekwaam zelfstandig in rechte op te treden.
4.2 De grieven van [appellant] keren zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in de rechtbank dat de vordering van [appellant] moet worden afgewezen. Het hof zal die grieven gezamenlijk behandelen. De Sprengen heeft geen verweer gevoerd. Op haar positie wordt onder 4.12 ingegaan. Naar aanleiding van het verweer van Bureau Jeugdzorg Gelderland overweegt het hof het volgende. Daarbij houdt het hof geen rekening met de door Bureau Jeugdzorg Gelderland voor het eerst in hoger beroep (in de memorie van antwoord) geponeerde stellingen. [appellant] is namelijk niet in de gelegenheid geweest daarop te reageren.
4.3 [appellant] vordert, kort gezegd, dat Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen hoofdelijk worden veroordeeld [appellant] te ontslaan uit de gesloten plaatsing en hem in vrijheid te stellen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom, en tot betaling van de proceskosten. [appellant] stelt dat hij geen instemming heeft verleend om in een JJI te verblijven. Zijns inziens is zijn verblijf in De Sprengen, gezien artikel 29k WJZ, onrechtmatig. Ook is [appellant] van mening dat sprake is van een onwettige beroving van de vrijheid als bedoeld in artikel 37 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, verder te noemen IVRK. Een langer verblijf in De Sprengen is volgens [appellant] niet in zijn belang. [appellant] stelt dat hij behandeling nodig heeft en dat hij die behandeling in De Sprengen niet kan krijgen. In afwachting van zijn behandeling wenst [appellant] bij zijn ouders te wonen. De situatie thuis is volgens [appellant] sinds november 2007 dusdanig gewijzigd dat hij thuis zorg en toezicht krijgt. De structuur van De Sprengen baat [appellant] niet, althans wijkt niet erg af van de structuur die hij thuis zal hebben, aldus [appellant]. [appellant] heeft er geen bezwaar tegen om weer in de crisisopvang te worden geplaatst.
4.4 Met betrekking tot het verweer dat niet aan het instemmingsvereiste van artikel 29 k WJZ is voldaan overweegt het hof het volgende.
4.5 De voor de wijziging van de WJZ verantwoordelijke ministers hebben aangegeven dat met betrekking tot de vereiste instemming sprake is van een onvolkomenheid in de overgangsbepalingen, te weten artikel VII van de wijzigingswet WJZ gesloten jeugdzorg. Mede in verband hiermee is op 29 februari 2008 - dus nadat [appellant] op 25 februari 2008 de inleidende dagvaarding had laten betekenen - bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en de Wet van 20 december 2007, Stb. 578 (Reparatiewet gesloten jeugdzorg), nr. 31.375. Bij dit wetsvoorstel is onder meer voorgesteld artikel VII lid 3 van de wijzigingswet WJZ gesloten jeugdzorg aldus te wijzigen dat de vereiste instemming van de jeugdige en diens gezaghebbende ouder(s) met een verblijf in een JJI komt te vervallen. In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel
(TK, 2007-2008, 31.373, nr. 3) is het volgende vermeld:
“(…)
Het bij de wet gesloten jeugdzorg opgenomen overgangsrecht eist voor plaatsing van een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting, de instemming van de jeugdige en van degene die het gezag over hem uitoefent. Het afhankelijk maken van de plaatsing van de instemming van de jeugdige of degene die het gezag over hem heeft, doorkruist het beleid rond plaatsing van kwetsbare jeugdigen. Dit kan tot gevolg hebben dat een jeugdige die weigert in een justitiële inrichting geplaatst te worden, lang op een plek in de gesloten jeugdzorg moet wachten. Het is in het belang van de jeugdige dat hij zo spoedig mogelijk de behandeling krijgt die hij nodig heeft. Dit belang kan met het instemmingsvereiste in gevaar komen, als er wel een plek beschikbaar is in justitiële jeugdinrichting, maar niet in de gesloten jeugdzorg. Het voorgestelde artikel II strekt ertoe het instemmingsvereiste dat is opgenomen in artikel VII, derde lid, tweede volzin, te schrappen. (…)”.
Het wetsvoorstel is op 13 maart 2008 - de datum waarop [appellant] het onder 2.1 genoemde exploot heeft laten betekenen - zonder beraadslaging, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming door de Tweede Kamer aangenomen. De Eerste Kamer heeft op 15 april 2008 ingestemd met het wetsvoorstel. Op 16 mei 2008 is in werking getreden de Wet van 17 april 2008, houdende wijziging van de WJZ en de Wet van 20 december 2007, Stb. 578 (hierna te noemen: Reparatiewet gesloten jeugdzorg), Stb. 2008,162. Die wet stemt overeen met genoemd wetsvoorstel.
4.6 [appellant] heeft zich in de procedure niet uitgelaten over de gevolgen van (het wetsvoorstel betreffende) de Reparatiewet gesloten jeugdzorg voor de onderhavige procedure. Wel heeft hij in het onder 2.1 genoemde exploot onder 22 verwezen naar een brief van 5 februari 2008 van de Minister voor Jeugd en Gezin aan onder meer de directeuren bureaus jeugdzorg, algemeen directeuren JJI en directeuren instellingen gesloten jeugdzorg. Hij doelt daarmee kennelijk op productie 6 van Bureau Jeugdzorg Gelderland in eerste aanleg. In die brief wijst die Minister onder meer op ongewenste gevolgen van het instemmingsvereiste, op het gegeven dat de passage over het instemmingsvereiste niet aansluit bij het doel van de WJZ en op zijn wens de door die passage ontstane onduidelijkheid weg te nemen. Bureau Jeugdzorg Gelderland is van mening dat moet worden geanticipeerd op genoemde “reparatiewetgeving”.
4.7 Hoewel [appellant] zich daarover niet heeft uitgelaten, is het hof van oordeel dat het hof, zonder nadere uitlating door [appellant], in deze procedure rekening moet houden met (het wetsvoorstel betreffende) de Reparatiewet gesloten jeugdzorg. Bij gebrek aan overgangsrecht in die wet, heeft die wet directe werking. Het gevolg daarvan is dat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat niet is vereist dat [appellant] instemt met zijn plaatsing in een JJI. Het verblijf van [appellant] in de JJI is dus niet wegens het gebrek aan instemming van [appellant] onrechtmatig.
4.8 Over de vraag of plaatsing van [appellant] in De Sprengen in zijn belang is, overweegt het hof het volgende.
De problematiek van [appellant] (zoals onbestreden weergegeven in de pleitnota in eerste aanleg van Bureau Jeugdzorg Gelderland onder 2, 3 en 8) bestaat, kort gezegd, eruit dat hij, als hij niet wordt behandeld, het risico loopt een borderline-persoonlijkheidsstoornis te ontwikkelen en dat hij zonder de nodige structuur en het nodige toezicht snel zal vervallen in oude gedragspatronen, waarbij zelfbepalend gedrag, agressie gericht op zichzelf en anderen en ontsporing op seksueel gebied de boventoon voeren.
Tegenover het verweer van Bureau Jeugdzorg Gelderland heeft [appellant] onvoldoende gesteld waaruit kan worden afgeleid dat op dit moment de situatie thuis voor hem de nodige zorg, toezicht en structuur biedt, althans in gelijke zin als bij De Sprengen. Bureau Jeugdzorg Gelderland heeft aangevoerd dat [appellant] in de periode augustus 2005 tot april 2007 in diverse instellingen voor crisisopvang heeft gewoond en dat hij in die instellingen niet te handhaven was. Volgens Bureau Jeugdzorg Gelderland was en is de problematiek van [appellant] voor reguliere crisisopvang te zwaar. Tegenover dat verweer heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij bij zijn ouders of in de crisisopvang op de juiste plaats is.
Gelet op het hiervoor in 4.8 overwogene is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld dat een langer verblijf van hem in De Sprengen niet in zijn belang is.
4.9 [appellant] heeft, mede erop gelet dat zijn plaatsing in de JJI beantwoordt aan de wettelijke vereisten ingevolge WJZ, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat sprake is van een onwettige beroving van de vrijheid als bedoeld in artikel 37 IVRK.
4.10 Voor bewijslevering is in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats. Aan het bewijsaanbod van [appellant] gaat het hof dan ook voorbij.
4.11 Het voorgaande betekent dat jegens Bureau Jeugdzorg Gelderland de vordering tot ontslag uit de gesloten plaatsing en in vrijheidstelling van [appellant], op straffe van de verbeurte van een dwangsom, moet worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4.12 De rechtsbetrekking tussen partijen noopt tot een voor de beide geïntimeerden (Bureau Jeugdzorg Gelderland en De Sprengen) gelijke beslissing en de door de verschenen geïntimeerde (Bureau Jeugdzorg Gelderland) gevoerde verweren, die het hof heeft aanvaard, strekken mede ten gunste van de niet verschenen geïntimeerde (De Sprengen). Gelet daarop is het hof van oordeel dat ook de vordering van [appellant] jegens De Sprengen moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling jegens De Sprengen ziet het hof geen aanleiding.
4.13 Uit het vorenstaande volgt dat de grieven falen. Het bestreden vonnis moet daarom worden bekrachtigd. Gezien de daartoe strekkende vordering van Bureau Jeugdzorg Gelderland zal het arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard ten aanzien van de proceskostenveroordeling jegens Bureau Jeugdzorg Gelderland. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep als voorzieningenrechter:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 7 maart 2008 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bureau Jeugdzorg Gelderland begroot op € 894,- voor salaris van de procureur en op € 254,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest wat betreft de in de vorige alinea gegeven proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ter Veer, Mens en Van den Dungen, bijgestaan door mr. Vriend als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2008.