ECLI:NL:GHARN:2008:BG5061
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- M. Mintjes
- A. Abbink
- J. Coumans
- Rechtspraak.nl
Schending van het ambtsgeheim door een voormalig raadsheer
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Klager, vice-president van een gerechtshof, heeft schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, een voormalig raadsheer bij hetzelfde hof. Klager stelde dat beklaagde in een brief aan de raadsman van een verdachte uitlatingen had gedaan die een schending van de geheimhoudingsplicht zouden kunnen vormen. De zaak kwam ter behandeling in raadkamer, waar klager en de advocaat-generaal aanwezig waren, maar beklaagde niet. Klager had eerder aangifte gedaan van schending van het ambtsgeheim door beklaagde, die in de periode van 29 juni 2007 tot 14 januari 2008 zou hebben gehandeld in strijd met zijn ambtsverplichtingen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie en het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal. De officier van justitie had besloten om beklaagde niet te vervolgen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zou zijn. Klager was het hier niet mee eens en heeft zijn standpunt herhaaldelijk kenbaar gemaakt. Het hof oordeelde dat klager als rechtstreeks belanghebbende ontvankelijk was in zijn beklag en dat er voldoende aanknopingspunten waren voor een strafvervolging van beklaagde.
De uitspraak van het hof was dat de officier van justitie een strafvervolging tegen beklaagde moest instellen ter zake van schending van het ambtsgeheim, zoals omschreven in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van beklaagde in de brief aan de raadsman voldoende inzicht gaven in de gang van zaken in de raadkamer, wat een schending van de geheimhoudingsplicht zou kunnen opleveren. De beslissing van het hof benadrukt het belang van geheimhouding binnen de rechterlijke organisatie en de noodzaak om ambtsmisbruik te vervolgen.