beschikking van de familiekamer van 14 oktober 2008
[verzoeker],
verblijvende te Nijmegen,
verzoeker, verder te noemen "[verzoeker]",
advocaat: mr. F.J. Boom,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering namens de Stichting Bureaus Jeugdzorg,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster, verder te noemen "de stichting".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zutphen van 23 juni 2008, uitgesproken onder zaaknummer 94066 JERK 08-445.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 augustus 2008, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek, althans dat verzoek af te wijzen.
2.2 Het hof heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman aan [verzoeker] gegeven.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 augustus 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden. De stichting verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) het door [verzoeker] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2008 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.F.M.G. Heutink, advocaat te Apeldoorn. Namens de stichting zijn [A.], inhoudelijk manager, en [B.], gezinsvoogd, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming te Zutphen, verder te noemen “de raad”, is geen vertegenwoordiger verschenen. Tevens zijn verschenen [de moeder], verder te noemen “de moeder” en [de vader], verder te noemen “de vader”, gezamenlijk te noemen “de ouders”.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van mr. Heutink van 3 september 2008 met als bijlage onder meer de verklaring van de gedragswetenschapper drs. [C.] van 2 juni 2008, een brief van de stichting van 19 september 2008 met als bijlagen een brief van 5 september 2008 van [D.], jeugdhulpverlener van de stichting, verschillende e-mail berichten van [D.] en de gezinsvoogd, een verslag van 3 december 2007 ten behoeve van [verzoeker] van [E.], Consulent Seksualiteit en Relaties, een aanmeldingsformulier van MEE bij LVGPoli voor een onderzoek van [verzoeker], een schriftelijk verslag van 30 januari 2007 van een gesprek tussen de vader, een medewerkster van MEE en een groepsleerkracht, alsmede een brief van MEE van 12 september 2008.
2.6 Desgevraagd heeft mr. Heutink tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van die producties, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die producties. Het hof slaat daarom ook acht op die producties.
2.7 Daarnaast heeft het hof kennis genomen van de door de gezinsvoogd tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken, te weten het besluit van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland van 24 december 2004, houdende verlening van mandaat en machtiging aan de directeur van de stichting tot het nemen van besluiten en verrichten van (rechts)handelingen betrekking hebbende op de uitvoering van een (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en jeugdreclassering, hierna te noemen: “mandaatbesluit”, en de uitvoeringsregeling betreffende de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de Wet op de jeugdzorg voorzover verricht door de landelijk werkende instellingen.
2.8 Desgevraagd heeft mr. Heutink tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van die producties aangezien hij daarvan nog geen kennis heeft genomen en overlegging van die producties thans in strijd acht met een goede procesorde. Het hof heeft daarop beslist dat de producties mogen worden overgelegd en heeft mr. Heutink de gelegenheid geboden behoorlijk van die producties kennis te nemen en zich tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen.
2.9 Het hof heeft beslist dat de stichting in de gelegenheid wordt gesteld producties met betrekking tot de sub-mandaatregeling over te leggen binnen enkele dagen ná de mondelinge behandeling met afschrift daarvan aan de wederpartij, en dat mr Heutink de gelegenheid krijgt op die stukken te reageren.
2.10 Na de mondelinge behandeling heeft het hof -desgevraagd- kennis genomen van een brief van de stichting van 26 september 2008 met als bijlagen de door de stichting tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken, een brief van de stichting van 29 september 2008 met als bijlage de autorisatie-/tekeningsbevoegdheid per functionaris –William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: autorisatie-/tekeningsbevoegdheidschema, versie 24-09-2008, een brief van de stichting van 30 september 2008 met als bijlage het functieprofiel van de gezinsvoogd zoals dat wordt gehanteerd binnen de stichting, een brief van mr. Heutink van 30 september 2008 en een brief van mr. Heutink van 1 oktober 2008.
3.1 De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn drie kinderen geboren: [verzoeker] en zijn tweelingzus op [geboortedatum] 1991 en een dochter, geboren in [geboortedatum] 2008. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2 Bij beschikking van 25 maart 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen, op verzoek van de raad, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, die de uitvoering hiervan zal opdragen aan de stichting, voor de duur van één jaar en ter effectuering van het indicatiebesluit van 17 maart 2008 machtiging verleend [verzoeker] uit huis te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdzorg op grond van artikel 29b Wet op de Jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”) vanaf 25 maart 2008 tot 25 juni 2008 en de beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3 De stichting heeft op 29 april 2008 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 22 mei 2008, heeft de stichting verzocht ter effectuering van het indicatiebesluit van 29 april 2008 en op grond van artikel 29b WJZ de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlengen voor de duur van het indicatiebesluit.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd om [verzoeker] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 25 maart 2009 en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6 [verzoeker] is begin maart 2008 strafrechtelijk geplaatst in Justitiële Jeugdinrichting (JJI) de Hunnerberg te Nijmegen. Met ingang van 25 april 2008 is deze strafrechtelijke plaatsing omgezet in een civielrechtelijke plaatsing.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2 De eerste grief richt zich tegen de beslissing van de kinderrechter dat de stichting in haar inleidend verzoek kan worden ontvangen. Er is volgens [verzoeker] niet gebleken van een rechtgeldig mandaat van de Stichting Bureaus Jeugdzorg aan de stichting.
4.3 Uit artikel 2, lid 1 van het door de stichting tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde mandaatbesluit volgt dat aan de directeur van de stichting volmacht en machtiging wordt verleend om rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten, daaronder begrepen het optreden in rechte, ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de uitoefening van de in artikel 10, eerste lid, aanhef onder a tot en met d van de Wet op de Jeugdzorg neergelegde taken, indien de minderjarige valt binnen de doelgroep van de stichting zoals omschreven in de bijlage.
Ingevolge artikel 2 lid 2 van dit artikel wordt aan de directeur van de stichting toestemming verleend tot het verlenen van ondervolmacht als bedoeld in artikel 3:64 BW.
Dat er sprake is van een rechtsgeldig mandaat blijkt naar het oordeel van het hof uit het overgelegde mandaatbesluit.
4.4 Voorts heeft [verzoeker] zich op op het standpunt gesteld dat het inleidend verzoekschrift niet door de daartoe bevoegde persoon is ingediend en ondertekend.
De stichting heeft aan het hof overgelegd een zogeheten autorisatie-/tekeningsbevoegheid-schema. Op pagina 10 van dit autorisatie-/tekeningsbevoegdheidschema is aangegeven dat de inhoudelijk manager bevoegd is om namens de stichting verzoek- en verweerschriften in te dienen. Het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank Zutphen is ingediend op 22 mei 2008. Nu het door de stichting overgelegde schema van een latere datum is, te weten 24 september 2008, en niet aanstonds kan worden aangenomen dat de relevante bevoegdheid ook voordien gold, dient de stichting aan het hof over te leggen het ten tijde van de indiening verzoekschrift (22 mei 2008) geldende autorisatie-/tekeningsbevoegheidschema.
4.5 Het inleidend verzoekschrift is ingediend door de stichting namens het Bureau Jeugdzorg en opgemaakt door mevrouw [B.], gezinsvoogd onder verantwoordelijkheid van mevrouw [A.], inhoudelijk manager. Bij de handtekening staat vermeld: i.o.
Er voorshands vanuit gaande dat de inhoudelijk manager bevoegd is een verzoekschrift in te dienen, had dit verzoekschrift moeten worden ingediend en ondertekend door de inhoudelijk manager mevrouw [A.]. Niet gebleken is dat dit het geval is. Op grond van het bepaalde in artkel 3:69 BW kan wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, laatstgenoemde, de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde gevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht.
Het hof zal mevrouw [A.] in de gelegenheid stellen alsnog het verzoek te bekrachtigen door ondertekening van het inleidend verzoekschrift.
Het hof stelt voorop dat dit slechts mogelijk is wanneer uit het nog door de stichting overgelegde autorisatie-/tekeningsbevoegheidschema blijkt dat de inhoudelijk manager daadwerkelijk bevoegd was op 22 mei 2008 namens de stichting het verzoekschrift in te dienen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
stelt de stichting tot uiterlijk 28 oktober 2008 in de gelegenheid om in te dienen het autorisatie-/tekeningsbevoegdheidschema, zoals van kracht op 22 mei 2008, met afschrift van dit stuk aan de wederpartij, en het verzoekschrift te bekrachtigen zoals hiervoor onder 4.5 overwogen;
de wederpartij heeft de gelegenheid tot uiterlijk 11 november 2008 desgewenst op het overgelegde stuk te reageren, eveneens met afschrift daarvan aan de wederpartij;
waarna het hof zal beslissen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, E.J. van der Poel en M.J. van Zutphen bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2008.