arrest van de vierde civiele kamer van 16 december 2008
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.M. Wilmink,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 14 februari 2007, 25 april 2007, 12 december 2007 en 6 februari 2008, die de rechtbank Almelo tussen appellante (hierna ook te noemen: de vrouw) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de man) als gedaagde heeft gewezen. Van de vonnissen van 12 december 2007 en 6 februari 2008 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De vrouw heeft bij exploot van 6 mei 2008 de man aangezegd van de vonnissen van 12 december 2007 en 6 februari 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de man voor dit hof. Zij heeft daarbij geconcludeerd dat het hof die vonnissen zal vernietigen en bij arrest, opnieuw rechtdoende en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een deskundige zal benoemen teneinde de huidige waarde van de echtelijke woning vast te stellen, uitgaande van de situatie dat er geen sprake zou zijn van achterstallig onderhoud;
II. als wijze van verdeling zal gelasten dat de woning zal worden verkocht onder gelijktijdige veroordeling van de man om binnen 8 dagen na betekening van dit arrest mee te werken aan de verkoop en levering van de echtelijke woning en daartoe al het nodige te verrichten onder gelijktijdige bepaling dat het hof zo de man na het verstrijken van voornoemde termijn van 8 dagen daarmee in gebreke blijft de vrouw onherroepelijk zal machtigen namens de man alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten welke benodigd zijn teneinde tot verkoop en levering conform de ten deze vast te stellen wijze van verdeling te geraken onder de gelijktijdige oplegging aan de man van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft, nadat 8 dagen na betekening van dit arrest zijn verstreken, tot een maximum van € 50.000,00 onder gelijktijdige bepaling dat (het hof veronderstelt dat bedoeld is:) de vrouw bevoegd is eventueel verschuldigde dwangsommen te verrekenen met het aan de man toekomende deel van de overwaarde van de echtelijke woning;
III. zal bepalen dat aan de vrouw uit de verkoopopbrengst zal toekomen een bedrag gelijk aan de helft van de som van de door de deskundige vast te stellen verkoopwaarde indien er geen sprake zou zijn van achterstallig onderhoud, verminderd met de op de woning rustende hypothecaire geldlening ten tijde van de inschrijving van de echtscheiding;
IV. de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de vrouw één grief tegen de beide bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en onder verwijzing naar de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd zoals hiervoor onder 2.1 is vermeld.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de man de grief bestreden en heeft ook hij bewijs aangeboden. Hij heeft daarbij drie producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd “tot persistit”, waaruit het hof opmaakt dat hij blijft bij zijn in eerste aanleg met betrekking tot de verdeling ingenomen standpunt. De man heeft zijn memorie doen volgen door de akte bewijsaanbod, waarin hij schriftelijk bewijs aanbiedt door middel van een verklaring van een derde.
2.4 Tenslotte hebben partijen het hof de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grief ziet op rechtsoverwegingen 4 tot en met 7 van het vonnis van 12 december 2007 en op het volledige daarop volgende vonnis van 6 februari 2008.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 december 2007 in de rechtsoverwegingen 1 en 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Het huwelijk tussen partijen is op 18 februari 1988 ontbonden door de inschrijving van het tussen hen uitgesproken echtscheidingsvonnis, waarvan partijen de datum niet hebben vermeld, in de registers van de burgerlijke stand.
5.2 Partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd. In eerste aanleg heeft de vrouw met betrekking tot de voormalige echtelijke woning gelegen aan de [adres] (verder: de woning) een wijze van verdeling gevorderd, die erop neerkomt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning tussen partijen wordt gedeeld (artikelen 3:178 en 3:185 lid 2 aanhef en onder c BW). De man heeft zich bij conclusie van antwoord verzet tegen die wijze van verdeling en op zijn beurt gevorderd dat partijen worden gelast over te gaan tot de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, op de door hem voorgestane wijze en met als peildatum met betrekking tot de verdeling van de woning 18 februari 1988. De rechtbank heeft bij het tussenvonnis van 12 december 2007 de vrouw opgedragen te bewijzen dat partijen hadden afgesproken dat de woning tussen hen zou worden verdeeld op het moment dat hun dochter volwassen zou worden, dan wel op zichzelf zou gaan wonen. De vrouw heeft afgezien van bewijslevering. Bij het bestreden vonnis van 6 februari 2008 heeft de rechtbank vervolgens de vorderingen van de vrouw afgewezen.
Tegen deze afwijzing richt zich de grief van de vrouw.
5.3 Het gevolg van de afwijzing is dat geen verdeling tussen partijen is tot stand gekomen, terwijl beide partijen die in eerste aanleg gevorderd hebben. Nu de verdeling van een gemeenschappelijk goed te allen tijde kan worden gevorderd en gesteld noch gebleken is dat de uitzonderingen zoals in artikel 3:178 BW genoemd zich in dit geschil voordoen kan het eindvonnis van 6 februari 2008 niet in stand kan blijven.
5.4 De vrouw heeft haar vordering tot scheiding en deling als vermeld in 2.1 beperkt tot de woning; de man wenst, zo begrijpt het hof, dat bij de verdeling ook de op de woning rustende hypotheekschuld en de schuld uit hoofde van een variabel doorlopend krediet bij de Postbank worden betrokken. In hoger beroep is niet betwist dat de tot de gemeenschap behorende inboedel reeds voor de ontbinding van hun huwelijk is verdeeld, namelijk toen de vrouw vertrok uit de echtelijke woning, zodat daarover geen beslissing meer behoeft te worden genomen.
De nog te verdelen gemeenschap omvat dus de woning, de hypotheekschuld en de schuld uit hoofde van het variabel doorlopend krediet bij de Postbank.
5.5 De rechtbank heeft wat de waardebepaling van de woning betreft in het tussenvonnis van 12 december 2007 aansluiting gezocht bij de datum van de inschrijving van het echtscheidingsvonnis, 18 februari 1988, terwijl in het eindvonnis is overwogen dat de datum waarop partijen uit elkaar gingen beslissend is. Wat daar ook van zij, het hof overweegt dat als peildatum voor de waarde in beginsel de datum van de verdeling geldt, behoudens andersluidende afspraken of afwijking op grond van de redelijkheid en de billijkheid. In dit geschil heeft op grond van redelijkheid en billijkheid als datum van de waardebepaling van de gemeenschap de datum van de ontbinding van het huwelijk tussen partijen te gelden. Daartoe overweegt het hof dat de man op grond van een overeenstemming tussen partijen met de dochter van partijen na de echtscheiding in de woning is blijven wonen, dat hij alle schulden van partijen, zowel de hypotheekschuld als de schuld uit hoofde van het variabel doorlopend krediet bij de Postbank, als zijn schulden heeft beschouwd en daarop aanzienlijke bedragen heeft afbetaald, dat de man alle overige met de bewoning van de woning gemaakte kosten voor zijn rekening heeft genomen, dat niet gebleken is dat de vrouw sinds de echtscheiding ooit opmerkingen heeft gemaakt over de onderhoudstoestand van de woning - waarover zij zich in deze procedure beklaagt -, alsmede dat de vrouw eerst aanspraak heeft gemaakt op haar deel van de gemeenschap, toen de man de hypotheek op de woning wilde verhogen en bleek dat de woning niet alleen op zijn naam stond maar ook op die van de vrouw. Partijen hebben zich dus gedragen alsof de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding reeds geheel was afgewikkeld.
5.6 De waarde van de woning op 12 februari 1988 bedroeg (mogelijk iets meer dan de aankoopprijs van) fl. 74.500,-, maar daartegenover staat dat de hypothecaire schuld van fl 76.794,51 en de schuld uit hoofde van het variabel doorlopend krediet bij de Postbank van fl 15.000,- die waarde overtroffen. De man heeft zich echter niet op het standpunt gesteld dat de vrouw hem bij toedeling aan hem van de woning en de schulden een bedrag schuldig is. Integendeel, hij heeft er blijkens zijn memorie van antwoord genoegen mee genomen, dat de woning hem zou worden toegedeeld, waartegenover hij alle hypothecaire lasten op zich neemt en tevens zorg draagt voor de aflossing van het variabel doorlopend krediet bij de Postbank.
Bij deze stand van zaken zal het hof de woning alsmede de hypotheekschuld en de schuld uit hoofde van het variabel doorlopend krediet aan de Postbank aan de man toedelen, zonder dat de man of de vrouw tot enige betaling uit over- of onderbedeling zal worden veroordeeld; een en ander als na te melden.
5.7 Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van hun huwelijk zal elk der partijen de eigen proceskosten dienen te dragen.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Almelo van 12 december 2007 en 6 februari 2008 voor zover daarbij de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw recht doende:
stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen aldus vast dat de woning gelegen aan de [adres], de daarop rustende hypothecaire schulden alsmede de schuld van partijen uit hoofde van het variabel doorlopend krediet aan de Postbank aan de man worden toegedeeld, zonder dat partijen jegens elkaar tot enige betaling uit over- of onderbedeling gehouden zijn;
veroordeelt de man medewerking te verlenen aan het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 6 februari 2008 met betrekking tot de daarin uitgesproken compensatie van proceskosten;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk der partijen belast blijft met de aan de eigen zijde gevallen kosten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P.M. van den Dungen, C.G. ter Veer en B.M. Mens en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2008.