Parketnummer: 24-001783-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-600125-06
Arrest van 17 februari 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.J. Meijering,
advocaat te Lelystad.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, de vordering van de benadeelde partij ad € 802,10 zal toewijzen en ter zake van dat bedrag tevens een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 16 dagen hechtenis, zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 30 september 2005 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), meermalen, in ieder geval éénmaal (met kracht) met een (houten)deegroller, in ieder geval met een dergelijk hard voorwerp, op/tegen de arm(en) en/of op/tegen de rug, in ieder geval op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of (vervolgens) bij de haren heeft vastgepakt en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] op de grond heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2005 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]) bij de haren heeft vastgepakt en vervolgens voornoemde [benadeelde] op de grond heeft gegooid, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is - voor zover hier van belang - gebleken, dat er zich op 30 september 2005 in de namiddag nabij de woning van aangeefster [benadeelde] te [plaats] twee confrontaties hebben voorgedaan tussen verdachte en [benadeelde] voornoemd.
De eerste confrontatie betrof het door verdachte van [benadeelde] afpakken van het voorwerp waarmee [benadeelde] de vriendin van verdachte, genaamd [naam], zou hebben geslagen. De tweede confrontatie vond korte tijd later plaats, toen verdachte - naar zijn zeggen - verhaal wilde halen bij [benadeelde]. Bij de tweede confrontatie zou [benadeelde] door verdachte bij haar haren zijn vastgepakt en vervolgens op de grond zijn gegooid. Ter zitting van het hof zijn ook de raadsvrouw, de verdachte en de advocaat-generaal uitgegaan van deze twee confrontaties.
Aangezien het hof het slaan met het voorwerp door verdachte (eerste confrontatie) niet bewezen zal verklaren, zal het hof zich met betrekking tot het bespreken van het gevoerde verweer beperken tot de tweede confrontatie.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde aan de haren trekken en op de grond gooien (tweede confrontatie) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit - naar het hof begrijpt - noodweer. Daartoe heeft de raadsvrouw het navolgende aangevoerd. Toen verdachte enige tijd nadat de eerste confrontatie was geëindigd naar [benadeelde] is teruggegaan, zou hij door de hond van [benadeelde] zijn aangevallen. De hond zou verdachte geprobeerd hebben te bijten. Als reactie daarop zou verdachte de hond een trap hebben gegeven, waarna [benadeelde] op verdachte zou zijn afgelopen en hem in het gezicht zou hebben gekrabd. Als reactie daarop zou verdachte [benadeelde] bij de haren hebben gepakt en haar op de grond hebben gegooid, waarna verdachte zou zijn weggelopen.
In de visie van de raadsvrouw zou bij de tweede confrontatie als eerste de hond van [benadeelde] tot de aanval zijn overgegaan, waarop verdachte, bang voor eigen lijf, de hond een trap zou hebben gegeven. Hierna zou [benadeelde] tot de aanval zijn overgegaan door verdachte in zijn gezicht te krabben, waarop verdachte, wederom bang voor eigen lijf, [benadeelde] bij de haren zou hebben vastgepakt en haar op de grond zou hebben gegooid. Deze visie is echter niet aannemelijk geworden.
[benadeelde] heeft op 30 september 2005 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Nadat de man (het hof begrijpt: verdachte) de deegroller van mij afpakte, waarmee ik de vrouw (het hof begrijpt: [naam]) heb geslagen, ben ik mijn woning binnengegaan en heb ik de voordeur van mijn woning dicht gedaan. Even later ben ik weer naar buiten gegaan om mijn hond te zoeken, die naar buiten was gelopen. Ik heb de voordeur open gelaten, ben de voortuin uitgelopen en heb de hond bij me geroepen. Ik heb de hond in de voortuin gedaan en toen ik op de stoep voor de woning stond, zag ik dezelfde man (het hof begrijpt: verdachte) op mij af komen lopen. Ik wilde toen snel naar de woning toelopen door de voortuin heen, maar de man liep achter mij aan mijn voortuin in. Ik was inmiddels in de gang van de woning, maar was niet snel genoeg om de voordeur dicht te doen. Hierdoor stapte de man ook de gang van mijn woning in. Ik werd toen hard aan mijn haren getrokken door deze man. Ik voelde en zag dat deze man mij aan mijn haren uit de gang naar buiten de voortuin introk. Ik voelde en zag dat hij mij aan mijn haren naar de grond trok. Ik viel toen op de grond. Op dat moment kwam de hond naar buiten en deze liep naar mij toe, waarna de man stopte. Ik zag dat de man wegliep de voortuin uit.
Verdachte heeft op 30 september 2005 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik zag dat een vrouw mijn vriendin [naam] met een knuppel sloeg. Ik ben naar die vrouw toe gerend en heb de knuppel van haar afgepakt. Hierna ben ik teruggelopen naar de woning van [naam]. Toen ik daar aankwam, zag ik een hoop mensen buiten met elkaar praten. Ik besloot toen om terug te gaan naar de vrouw om verhaal te halen. Ik zag haar in de tuin staan. Nadat ik haar bij de haren had gepakt en haar vervolgens op de grond had gegooid, ben ik weggegaan.
Verdachte heeft ter zitting van het hof - zakelijk weergegeven - verklaard:
De hond betrof een grote hond. Ik ben niet gestopt door de hond. Toen de hond mij aanviel, heb ik deze een trap verkocht. Toen de hond kwam, was alles al gebeurd.
Op grond van voormelde verklaringen, in samenhang beschouwd, staat voor het hof vast, dat verdachte op 30 september 2005, nadat de eerste confrontatie was geëindigd, als eerste tot de aanval is overgegaan en [benadeelde] - vrijwel meteen - bij de haren heeft vastgepakt en haar vervolgens op de grond heeft gegooid. Niet aannemelijk is derhalve geworden dat zich in die tweede fase tussen verdachte en [benadeelde] zich voor verdachte op enig moment een noodweersituatie zoals door de raadsvrouw geschetst heeft voorgedaan waarin hij zich rechtens mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ter zitting van het hof betoogd, dat het door verdachte in de tweede confrontatie aangewende geweld is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van verdachtes vriendin [naam] door [benadeelde] bij de eerste confrontatie.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op
een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens
anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke
aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding
veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a. bedoelde
situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer
bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een
hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande
wederrechtelijke aanranding.
Het hof begrijpt dat de verdediging zich beroept op de hierboven onder b. omschreven situatie. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de hierboven door het hof vastgestelde feitelijke gang van zaken blijkt dat verdachte na de eerste confrontatie is teruggelopen naar de woning van zijn vriendin. Daar aangekomen heeft hij besloten terug te keren naar het huis van aangeefster om "verhaal te halen", derhalve niet ter verdediging van hemzelf of zijn vriendin. Verdachte heeft na beëindiging van de wederrechtelijke aanranding tijd en gelegenheid gehad zich te beraden omtrent de noodzaak van voortzetting van de verdediging. Het door verdachte aangewende geweld is niet aan te merken als het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft [benadeelde] mishandeld, door haar bij de haren vast te pakken en haar vervolgens op de grond te gooien. Hierdoor heeft [benadeelde] pijn ondervonden. Door het plegen van dit feit is de lichamelijk integriteit van [benadeelde] geschonden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 november 2008 blijkt, dat verdachte vóór 30 september 2005 meermalen ter zake van het plegen van delicten, waaronder mishandelingen, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw een geweldsdelict te begaan.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de politierechter opgelegde werkstraf, welke werkstraf eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd, niet alleen gerechtvaardigd, maar ook geboden. Het hof zal die straf aan verdachte opleggen.
Voormelde recidive en de ernst van het feit rechtvaardigen naar het oordeel van het hof niet de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf, zoals door de raadsvrouw is verzocht.
Benadeelde partij
Gebleken is, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 63 (oud) en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van achtentwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen zal worden toegepast;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Hielkema, voorzitter, mr. Dam en mr. Van Haastert, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Haastert voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.