ECLI:NL:GHARN:2009:BH5762
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- H.G.W. Stikkelbroeck
- F.J.H. van der Loeff
- P.H.A.J. Cremers
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de vordering van de officier van justitie tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was eerder door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing en bedreiging, en had een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd gekregen. De raadsman van de veroordeelde verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden totdat het cassatieberoep bij de Hoge Raad was behandeld, en voerde aan dat niet onherroepelijk vaststond dat zijn cliënt zich schuldig had gemaakt aan zeer ernstige misdragingen.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, wat de vordering van de officier van justitie rechtvaardigt. De feiten waarvoor de vervroegde invrijheidstelling wordt aangevraagd, zijn geclassificeerd als zeer ernstige misdragingen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft geoordeeld dat de aard van de feiten rechtvaardigt dat de vervroegde invrijheidstelling voor een deel achterwege blijft, en heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen.
Bij de beslissing heeft het hof ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen. De beslissing houdt in dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden twee jaren na het tijdstip waarop deze ten vroegste zou kunnen worden bevolen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de raadsman van de veroordeelde en de advocaat-generaal, en is op 11 maart 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.