ECLI:NL:GHARN:2009:BH6829

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.938/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-Van der Linde
  • J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele geschillen en bewijsvoering in civiele zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 februari 2009, staat de vraag centraal wie de contracterende wederpartij is in een geschil tussen [appellant] en de [geïntimeerden]. Het hof heeft eerder in een tussenarrest [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de stelling dat de [geïntimeerden] met hem hebben gecontracteerd. [Appellant] heeft als getuige een verklaring afgelegd, evenals zijn echtgenote. De [geïntimeerden] hebben ook getuigenverklaringen afgelegd, waaronder die van [geïntimeerde 1], die een bouwvergunning en een vonnis van de rechtbank heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen zorgvuldig gewogen. De verklaring van de echtgenote van [appellant] bood geen steun voor zijn stelling dat de [geïntimeerden] op de hoogte waren van de contractuele relatie met FML Beheer B.V. De getuigenverklaring van [geïntimeerde 1] gaf aan dat hij niet op de hoogte was van de aansluiting van [appellant] bij een bouwgarantiefonds, wat relevant was voor de beoordeling van de zaak. Het hof concludeert dat de verklaring van [appellant] zelf niet voldoende bewijs levert voor zijn stelling dat de [geïntimeerden] wisten dat zij contracteerden met FML Beheer B.V.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat [appellant] niet in het hem opgedragen tegenbewijs is geslaagd. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De beslissing van het hof is dat de eerdere vonnissen van 16 augustus 2006 en 7 februari 2007 worden bekrachtigd, en dat [appellant] de kosten van het geding dient te vergoeden.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 februari 2009
Zaaknummer 107.001.938/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. F.J. Boom, kantoorhoudende te Arnhem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 juli 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij bedoeld tussenarrest is [appellant] toegelaten tot (het leveren van) tegenbewijs van het door het hof voorshands gegeven oordeel dat [geïntimeerden] met [appellant] hebben gecontracteerd en wel in het bijzonder door het bijbrengen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerden] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zeer wel op de hoogte waren, althans wisten, dat zij zaken deden met FML Beheer B.V. welke zaken deed onder de naam Westerdok.
Ter voldoening aan die opdracht heeft [appellant] zelf als getuige een verklaring afgelegd en heeft hij zijn echtgenote [echtgenote] als getuige doen horen.
In reactie daarop heeft partij [geïntimeerde 1] eveneens als getuige een verklaring afgelegd, onder overlegging van en verwijzing naar twee producties, te weten respectievelijk de door hem destijds (op 20-06-2005) aangevraagde bouwvergunning ten behoeve van de woonark en een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 13 augustus 2008, gewezen tussen [betrokkene], als eiser en [appellant] als gedaagde.
Ook partij [geïntimeerde 2] heeft als getuige een verklaring afgelegd.
[appellant] heeft een memorie na enquête genomen, waarbij hij een schriftelijke verklaring van zijn broer [broer] heeft overgelegd.
[geïntimeerden] hebben een (antwoord-) memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De verklaring van getuige [echtgenote] biedt geen enkele steun voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] op 21 mei 2005 zeer wel op de hoogte waren c.q. wisten van het feit dat zij contracteerden met FML Beheer B.V. Immers [echtgenote] heeft vóór of op die datum geen enkel gesprek bijgewoond, laat staan daaraan deelgenomen, waarin uitdrukkelijk is gesproken over de vraag wie als contractspartij van [geïntimeerde 1] zou gelden, zo blijkt uit haar verklaring. Dat er in de vakantie te Portugal - na het sluiten van de overeenkomst - gesproken is over enige kredietaanvraag is irrelevant, nog daargelaten dat [echtgenote] dat telefoontje niet zelf heeft gepleegd. Ook overige contacten tussen [geïntimeerden] en [echtgenote] hebben plaatsgevonden na het sluiten van de overeenkomst en zijn daarom niet relevant.
2. De schriftelijke verklaring van [broer], debroer van [appellant], komt geen relevante betekenis toe. Enerzijds is die verklaring niet onder ede afgelegd, zonder dat daarvoor een verklaring is gegeven, anderzijds heeft [broer] in zijn verklaring niet aangegeven dat FML Beheer B.V. als opdrachtnemer zou gelden.
3. Resteert de verklaring van [appellant] zelf. Omdat [appellant] direct belang heeft bij de uitkomst van de procedure, zal zijn verklaring met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd. [appellant] heeft verklaard dat [geïntimeerde 1] heel goed wist dat hij zaken deed met FML Beheer B.V. [geïntimeerde 1] heeft meerdere malen aangedrongen op aanmelding van die B.V. bij een bouwgarantiefonds. In juni/juli 2005 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tijdens de vakantie van [appellant] in Portugal. Toen is gesproken over kredietuitbreiding, die door FML was aangevraagd.
4. [geïntimeerde 1] stelt in zijn getuigenverklaring dat hij aan [appellant] heeft gevraagd of deze was aangesloten bij een bouwgarantiefonds. Na het sluiten van de overeenkomst werd [geïntimeerde 1] duidelijk dat [appellant] daarbij niet was aangesloten.
De enkele verklaring van [appellant] zelf dat is gesproken over FML Beheer B.V. als contractspartij is onvoldoende om het bewijs geleverd te achten. Dat [geïntimeerde 1] heeft aangedrongen op aanmelding bij een garantiefonds, impliceert niet zonder meer dat dat betrof de B.V. De door [geïntimeerde 1] overgelegde bouwaanvraag, waarin als aannemer Westerdok Arkenbouw is vermeld, bevestigt eerder de lezing van [geïntimeerde 1] dan die van [appellant]. Contacten van na de contractsdatum zijn in deze overigens niet van (doorslaggevend) belang bij de beoordeling van het opgedragen bewijs en ten overvloede wordt overwogen dat zij inhoudelijk ook niet tot een andere beoordeling zouden leiden. De conclusie is dat [appellant] niet in het hem opgedragen tegenbewijs is geslaagd.
De slotsom.
5. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep ( salaris advocaat: 3 punten tarief II)
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen d.d. 16 augustus 2006 en 7 februari 2007, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 300,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Rowel-Van der Linde en Kuiper, raden en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare zitting van dit hof van 24 februari 2009 in bijzijn van de griffier.