ECLI:NL:GHARN:2009:BH6868

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.143/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • R. Rowel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens tekortkomingen in huurbetalingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Woningstichting Goede Stede. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning vanwege voortdurende tekortkomingen in de huurbetalingen door [appellant]. In eerste aanleg had de kantonrechter op 19 september 2007 al een vonnis uitgesproken, waartegen [appellant] hoger beroep had ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] vanaf februari 2008 in gebreke was gebleven met het betalen van de gebruiksvergoeding, die gelijk was aan de maandelijkse huurprijs. Ondanks een eerdere regeling waarbij ontruiming was uitgesteld, heeft [appellant] zijn verplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot de ontruiming van de woning op 24 juli 2008. Het hof heeft de grieven van [appellant] gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet slagen. Het hof oordeelde dat de woningstichting niet had ingestemd met een afwijkend betalingsgedrag van [appellant] en dat de oude huurovereenkomst was voortgezet. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof benadrukte dat bij voortdurend tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst, de vordering tot ontbinding en ontruiming toewijsbaar is, zoals ook blijkt uit eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 februari 2009
Zaaknummer 107.002.143/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. F.J. Boom, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
Woningstichting Goede Stede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de woningstichting,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 19 september 2007 door de sector kanton, locatie Lelystad van de rechtbank Zwolle-Lelystad (verder aan te duiden als de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 oktober 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de woningstichting tegen de zitting van 16 oktober 2007.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"ten eerste te vernietigen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 19 september 2007, gewezen tussen partijen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover mogelijk volgens de wet, geïntimeerde in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties en ten tweede appellant in zijn vordering ontvankelijk te verklaren en deze toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide procedures".
Bij memorie van antwoord is door de woningstichting, onder overlegging van producties verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad te oordelen dat alle door de appellant opgeworpen grieven niet slagen en derhalve het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector Kanton - locatie Lelystad, d.d. 19 september 2007 (zaaknummer 352374 CV 07-3833) te bekrachtigen en appellant niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans dit hoger beroep, althans dit hoger beroep ongegrond te verklaren met veroordeling van appellant in de kosten van dit beroep aan de zijde van geïntimeerde gevallen".
Voorts hebben partijen ieder een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twaalf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 5 (5.1 tot en met 5.9) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan, met dien verstande dat waar onder 5.3 wordt gesproken over het vonnis van 10 oktober 2005 moet worden gelezen het vonnis van 12 oktober 2005.
Voorts staat in hoger beroep, als gesteld en niet (voldoende) gemotiveerd betwist, het volgende vast:
- De woningstichting is met [appellant] overeengekomen dat hangende de procedure in hoger beroep niet tot ontruiming op basis van het beroepen vonnis zou worden overgegaan mits [appellant] de gebruiksvergoeding, ter grootte van de maandelijks verschuldigde huurprijs, zou blijven voldoen.
- [appellant] is vanaf februari 2008 in gebreke gebleven om de gebruiksvergoeding te voldoen.
- Het vonnis waarvan beroep is vervolgens op 30 juni 2008 aan [appellant] betekend, waarbij ontruiming is aangezegd tegen 24 juli 2008. Omdat ook op die dag geen enkele betaling was ontvangen, is de woning op 24 juli 2008 ontruimd.
Met betrekking tot de grieven:
2. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal ze gezamenlijk behandelen.
3. In de tussen partijen gesloten huurovereenkomst d.d. 1 augustus 1997 (productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg) is bepaald dat [appellant] gehouden is de huurpenningen bij vooruitbetaling te voldoen. [appellant] stelt dat hij feitelijk de huurpenningen altijd achteraf heeft betaald en dat de woningstichting daarmee (stilzwijgend) heeft ingestemd, zodat zij zich niet ineens - na acht jaren - op het de desbetreffende bepaling in het huurcontract kan beroepen. De woningstichting heeft gemotiveerd betwist toestemming te hebben gegeven tot huurbetaling achteraf en heeft in dat verband gewezen op de talloze keren dat [appellant] een huurachterstand had en daar (door medewerkers van de woningstichting) op is aangesproken. Nu het enkele feit dat [appellant] met regelmaat te laat de huurpenningen heeft betaald en daar wellicht niet steeds op is aangesproken nog niet impliceert dat de woningstichting met dat afwijkende betalingsgedrag heeft ingestemd en [appellant] ter zake van de - van de huurovereenkomst - afwijkende afspraak geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, passeert het hof deze stelling van [appellant] en het daarop gebaseerde beroep op rechtsverwerking. Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn betoog dat de woningstichting, door afwijkend betaalgedrag nu en dan te accepteren, in strijd met de goede trouw zou handelen door [appellant] thans stipt aan de uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting te houden.
Voor zover de grieven van [appellant] op de hier verworpen stellingen zijn gebaseerd, snijden ze derhalve geen hout.
4. Anders dan [appellant] betoogt, impliceert het feit dat de woningstichting uiteindelijk niet tot ontruiming is overgegaan op basis van het vonnis van de kantonrechter d.d. 12 oktober 2005 (zulks op grond van een met [appellant] getroffen regeling) geenszins dat een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen is ontstaan. Het hof verwijst in dat verband naar het bepaalde in artikel 7:230 BW en naar de daarbij behorende wetsgeschiedenis. De Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 1999/2000, 26089, nr.6 vermeldt immers onder punt 2 bij artikel 230 het volgende: "indien de verhuurder zijn recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis zou hebben prijsgegeven of dit recht zou hebben verwerkt, doet zich de in artikel 230 bedoelde situatie voor." De oude huurovereenkomst is derhalve voortgezet.
5. Het hof stelt vast dat [appellant] in de grieven IV, V en XI weliswaar opnieuw het rekening-courantoverzicht van de woningstichting (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) ter discussie stelt, maar oordeelt dat die betwisting - in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen - onvoldoende gemotiveerd is, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan.
6. Het hof leest in hetgeen in de grieven voor het overige is aangevoerd geen andere stellingen en/of verweren dan welke reeds in eerste aanleg door [appellant] waren aangevoerd. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij die stellingen en verweren heeft gepasseerd dan wel verworpen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar nog aan toe dat blijkens vaste jurisprudentie bij voortdurend tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gehuurde toewijsbaar is (zie onder meer HR 17 december 2004, LJN AR1040), alsmede dat [appellant] ook na het wijzen van het vonnis waarvan beroep, ondanks tussen partijen gemaakte afspraken, zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst niet is nagekomen.
7. De grieven falen.
De slotsom.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt tarief I)
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de woningstichting tot aan deze uitspraak op € 251,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en Rowel, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 februari 2009 in bijzijn van de griffier.