ECLI:NL:GHARN:2009:BH9432

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001458-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag en veroordeling voor opzettelijke overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag en opzettelijke overtreding van de Opiumwet. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de medeverdachte degene was die met het vuurwapen had geschoten dat de kogels in het lichaam van het slachtoffer had afgevuurd. Er waren namelijk meerdere wapens en kalibers betrokken bij het schietincident, waardoor de betrokkenheid van de medeverdachte niet kon worden bewezen.

Wat betreft de opzettelijke overtreding van de Opiumwet, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten ongeveer 100 gram cocaïne heeft vervoerd en afgeleverd. De verdachte heeft verklaard dat hij de stof herkende als cocaïne, en de medeverdachte heeft bevestigd dat de verdachte een cocaïnedealer is. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het onder 2 ten laste gelegde feit, en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, aangezien de verdachte zijn straf reeds had ondergaan.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De handel in cocaïne werd als een ernstige bedreiging voor de samenleving beschouwd, en het hof heeft benadrukt dat de verdachte bewust heeft gehandeld uit financieel gewin, ten koste van anderen. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in het hoger beroep, waardoor het hof niet op de vordering tot schadevergoeding kon beslissen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001458-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-620375-07
Arrest - bij vervroeging - van 01 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 november 2007 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen heeft geschoten (met een vuurwapen) in de borst en/of de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 november 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Uit bewijsmiddelen is gebleken dat [slachtoffer] tijdens een ripdeal in een woning in [plaats] is geraakt door twee kogels van het kaliber 7.65 mm. In die woning zijn - naast hulzen van het kaliber 7.65 mm - ook hulzen aangetroffen van het kaliber 9 mm. Gelet op het deskundigenrapport van T. Dijkman, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut en mede gelet op zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting van het hof, stelt het hof vast dat in de woning is geschoten met twee wapens. De munitie van het kaliber 9 mm is afgevuurd vanuit het ene wapen met een kaliber van 9 mm en de munitie van het kaliber 7.65 mm is afgevuurd uit het andere wapen van het kaliber 7.65 mm.
Het enige bewijsmiddel dat wijst in de richting van medeverdachte [medeverdachte] als degene die op [slachtoffer] heeft geschoten, is de verklaring van [medeverdachte] dat hij dacht dat zijn wapen was afgegaan toen [slachtoffer] dat wapen probeerde af te pakken, omdat hij op dat moment een schot hoorde. Het hof hecht geen waarde aan deze verklaring, nu tijdens de behandeling ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [medeverdachte] meerdere malen niet uit eigen wetenschap heeft verklaard, maar heeft ingevuld hoe één en ander gebeurd moet zijn.
Nu vaststaat dat naast het wapen waarmee [medeverdachte] verklaart te hebben geschoten nog een wapen is afgevuurd in de woning en nu niet vastgesteld kan worden dat het wapen waarmee [medeverdachte] heeft geschoten een wapen betreft van het kaliber 7.65 mm, is het hof van oordeel is dat niet vastgesteld kan worden dat [medeverdachte] degene is geweest die heeft geschoten met het vuurwapen waarmee de kogels zijn afgevuurd die in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen, zoals ten laste is gelegd.
Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van het medeplegen van hetgeen onder 1 is ten laste gelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet vast is komen te staan dat de stof die hij en zijn medeverdachten vervoerden cocaïne betrof.
Het hof stelt vast dat de stof die verdachte en zijn medeverdachte vervoerden niet is aangetroffen en derhalve niet is onderzocht op eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen.
Verdachte heeft verklaard (zie zijn verklaring van 19 januari 2008, dossierpagina [nr]) dat hij - nadat hij de verpakking van de stof die hij vervoerde open had gemaakt - heeft gezien dat daarin wit poeder zat, welk poeder hij herkende als cocaïne, omdat hijzelf in het verleden cocaïne heeft gebruikt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een cocaïnedealer is en dat verdachte de bal cocaïne die zij op 5 november 2007 naar [plaats] vervoerden in zijn broek bewaarde. Gelet op deze verklaringen, en op de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten ter bescherming van hun handelswaar bewapend naar [plaats] zijn afgereisd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het om cocaïne gaat.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op 05 november 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd ongeveer 100 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 november 2007 in de gemeente [gemeente] samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet door ongeveer 100 gram cocaïne te vervoeren en af te leveren met de bedoeling deze cocaïne te verkopen.
De handel in cocaïne vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Het is feit van algemene bekendheid dat cocaïne schade toebrengt aan de volksgezondheid. Bovendien ontwricht het gebruik van cocaïne de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld en kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld ten koste van anderen. Het hof laat daarbij ook meewegen dat medeverdachte [medeverdachte] op aandringen van verdachte ten behoeve van de cocaïnedeal, welke plaatsvond in een woning in een woonwijk te [plaats], een wapen bij zich heeft gedragen, welk wapen [medeverdachte] ook daadwerkelijk heeft gebruikt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister
d.d. 2 september 2008 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een strafbare feiten.
Het hof heeft voorts kennis genomen van een verdachte betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 21 februari 2008.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van opzettelijke overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt zijn voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
Voorlopige hechtenis
Verdachte is op 6 november 2007 aangehouden en is sindsdien preventief gedetineerd. Nu aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, heeft verdachte zijn straf reeds ondergaan. Derhalve zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G. Dam en
mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde
mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.