Parketnummer: 24-001457-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-620376-07
Arrest - bij vervroeging - van 01 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, op de vordering van de benadeelde partij en op het beslag beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest en teruggave aan verdachte zal gelasten van het in beslaggenomen voorwerp.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 november 2007 in de gemeente[gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen heeft geschoten (met een vuurwapen) in de borst en/of de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 november 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Uit bewijsmiddelen is gebleken dat [slachtoffer] tijdens een ripdeal in een woning te[plaats] is geraakt door twee kogels van het kaliber 7.65 mm. In die woning zijn - naast hulzen van het kaliber 7.65 mm - ook hulzen aangetroffen van het kaliber 9 mm. Gelet op het deskundigenrapport van T. Dijkman, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut en mede gelet op zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting van het hof, kan worden vastgesteld dat in de woning is geschoten met twee wapens. De munitie van het kaliber 9 mm is afgevuurd uit het ene wapen met een kaliber van 9 mm en de munitie van het kaliber 7.65 mm is afgevuurd uit het andere wapen van het kaliber 7.65 mm.
Het enige bewijsmiddel dat wijst in de richting van verdachte als degene die op [slachtoffer] heeft geschoten, is de verklaring van verdachte dat hij dacht dat zijn wapen was afgegaan toen [slachtoffer] het wapen probeerde af te pakken, omdat hij op dat moment een schot hoorde. Het hof hecht geen waarde aan deze verklaring, nu tijdens de behandeling ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verdachte meerdere malen niet uit eigen wetenschap heeft verklaard, maar heeft ingevuld hoe één en ander gebeurd moet zijn.
Nu vaststaat dat naast het wapen waarmee verdachte verklaart te hebben geschoten nog een wapen is afgevuurd in de woning en nu niet vastgesteld kan worden dat het wapen waarmee verdachte heeft geschoten een wapen betreft van het kaliber 7.65mm, is het hof van oordeel is dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten met het vuurwapen waarmee de kogels zijn afgevuurd die in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen, zoals ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande, acht het hof niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet vast is komen te staan dat de stof die hij en zijn medeverdachten vervoerden cocaïne betrof.
Het hof stelt vast dat de stof die verdachte en zijn medeverdachte vervoerden niet is aangetroffen en derhalve niet is onderzocht op eventuele aanwezigheid van de op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen.
[medeverdachte ] heeft verklaard (zie zijn verklaring van 19 januari 2008, dossierpagina [nr]) dat hij - nadat hij de verpakking van de stof die hij vervoerde open had gemaakt - heeft gezien dat daarin wit poeder zat, welk poeder hij herkende als cocaïne, omdat hijzelf in het verleden cocaïne heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte ] een cocaïne dealer is en dat [medeverdachte ] de bal cocaïne die zij op 5 november 2007 naar [plaats] vervoerden in zijn broek bewaarde. Gelet op deze verklaringen en op de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten ter bescherming van hun handelswaar bewapend naar [plaats] zijn afgereisd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het om cocaïne gaat.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op 05 november 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd ongeveer 100 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 november 2007 in de gemeente [gemeente] samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet door ongeveer 100 gram cocaïne te vervoeren en af te leveren met de bedoeling deze cocaïne te verkopen.
De handel in cocaïne vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Het is feit van algemene bekendheid dat cocaïne schade toebrengt aan de volksgezondheid. Bovendien ontwricht het gebruik van cocaïne de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld en kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld ten koste van anderen. Het hof laat daarbij ook meewegen dat verdachte ten behoeve van de cocaïnedeal, welke plaatsvond in een woning in een woonwijk te [plaats], een wapen bij zich heeft gedragen, welk wapen hij ook daadwerkelijk heeft gebruikt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 2 september 2008 blijkt dat verdachte in 2006 is veroordeeld ter zake van een winkeldiefstal.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van opzettelijke overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.
In beslaggenomen voorwerp
Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen armband. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van dat voorwerp.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering tot schadevergoeding in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt zijn voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
Voorlopige hechtenis
Verdachte is op 6 november 2007 aangehouden en is sindsdien preventief gedetineerd. Nu aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, heeft verdachte zijn straf reeds ondergaan. Derhalve zal het hof de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van:
armband;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G. Dam en
mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde
mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.