Parketnummer: 24-001884-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-830129-04
Arrest van 1 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 september 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans wonende te [woonplaats] (Duitsland), [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.224,30 (excl. BTW) en ter zake van dat bedrag tevens een schadevergoeding zal opleggen en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ad € 3.558,49 zal toewijzen en ter zake van dat bedrag tevens een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegde, dat:
1.
hij op of omstreeks 29 september 2004 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2752 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2004 tot en met 29 september 2004 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 september 2004 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad 2752 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
onder 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 september 2004 in een door hem gehuurd bedrijfspand 2752 hennepplanten opzettelijk aanwezig gehad.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2009 blijkt, dat verdachte meermalen ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, waaronder ook een veroordeling ter zake van een drugsdelict. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden het bewezen verklaarde feit te begaan.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting is het hof van oordeel, dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Verdachte heeft blijkens voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie sinds begin 2006 geen strafbare feiten meer gepleegd. Verdachte woont en werkt sinds geruime tijd in Duitsland. Aldaar woont hij samen met een vrouw. Volgens de informatie van de raadsman heeft verdachte inmiddels een stabiel leven opgebouwd en zijn criminele verleden achter zich gelaten.
Op grond van de hiervoor weergegeven omstandigheden van verdachte en mede in aanmerking nemende het lange tijdsverloop (anders dan in de zin van "undue delay") sedert het plegen van het feit, is het hof van oordeel dat een deel van de - in beginsel onvoorwaardelijk - op te leggen gevangenisstraf vervangen kan worden door een werkstraf. De ernst van het gepleegde feit en voormelde recidive rechtvaardigen evenwel niet de oplegging van uitsluitend een werkstraf. Een dergelijke strafoplegging is te licht. Daarom zal naast de werkstraf tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Met die voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan een (soortgelijk) strafbaar feit schuldig te maken.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Nu gebleken is, dat de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51b, eerste en/of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is zij daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. Derhalve dient de benadeelde partij, die schriftelijk te kennen heeft gegeven zich in het geding in hoger beroep te willen voegen, nadat in eerste aanleg haar vordering niet is toegewezen,
op grond van het bepaalde in artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel slachtoffer [slachtoffer]
Het hof overweegt, dat op grond van het onderzoek ter zitting van het hof vaststaat, dat door het bewezen verklaarde feit aan het slachtoffer [slachtoffer] schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het hof stelt die schade vast op een bedrag van € 1.631,43, bestaande uit
€ 600,12 (factuur van [bedrijf 1] d.d. 21 januari 2005),
€ 856,80 (factuur van [bedrijf 2] d.d. 28 december 2004),
€ 107,10 (factuur van [bedrijf 2] d.d. 29 november 2004) en
€ 67,41 (factuur van [bedrijf 3] d.d. 21 oktober 2004). Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voormeld geldbedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer.
Benadeelde partij [benadeelde]
Gebleken is, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ter zake van dat feit wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering
niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d en
36f (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats],
niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend zeshonderdeenendertig euro en drieënveertig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zesentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats],
niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Hielkema, voorzitter, mr. Koolschijn en
mr. Pennink, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.