Parketnummer: 24-002804-07
Parketnummers eerste aanleg: 07-605185-07 en 07-605383-07
Arrest van 1 april 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 oktober 2007 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 07-605185-07 en 07-605383-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] 66,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Michels,
advocaat te Amersfoort.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
365 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2007 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
1.
hij op of omstreeks 06 mei 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 06 mei 2007 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 2], als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Bewezenverklaring
Het hof acht het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 januari 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 365 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op 13 januari 2007 in de gemeente [gemeente] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
1.
hij op 06 mei 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto/bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op 06 mei 2007 te [plaats] terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten de categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 2], als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto/bestelauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en bijkomende straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 januari 2007 een personenauto en op 6 mei 2007 een bedrijfsauto/bestelauto bestuurd, terwijl hij telkens verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Verdachtes ademalcoholgehalte bleek bij onderzoek respectievelijk 365 µg/l en 560 µg/l te zijn. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte telkens de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Voorts heeft verdachte toen die motorrijtuigen bestuurd, terwijl hij telkens wist, dathet op zijn naam gestelde rijbewijs voor het besturen van die categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard. Een ongeldigverklaring van het rijbewijs beoogt het belang van de verkeerveiligheid te beschermen. Verdachte heeft zich daar kennelijk niets aan gelegen laten liggen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2009 blijkt, dat verdachte vóór het plegen van de bewezen verklaarde feiten vele malen ter zake van het plegen van strafbare feiten, waaronder meermalen ter zake van rijden onder invloed, tot straffen, waaronder onvoorwaardelijke ontzeggingen van de rijbevoegdheid, is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden de bewezen verklaarde feiten te begaan. Voorts blijkt, dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd.
Op grond van het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting "rijden onder invloed auto's en motoren", acht het hof de oplegging van de door de politierechter opgelegde onvoorwaardelijke straffen, te weten een werkstraf voor de duur van 60 uren, een geldboete van € 1.500,=, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, in beginsel geboden.
Hier staat echter het volgende tegenover.
Verdachte heeft reclasseringshulp gekregen en is mede met behulp van de verslavingszorg TACTUS gestopt met het drinken van alcoholhoudende drank. Hij krijgt van TACTUS hulp en begeleiding om zijn leven weer op de rails te krijgen. Hij heeft nog een schuld van ongeveer € 12.000,= en heeft schuldsanering aangevraagd.
Verdachte woont samen en wordt binnenkort vader.
Verdachte heeft de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) gevolgd en heeft inmiddels weer een geldig rijbewijs.
Verdachte heeft vast werk als chauffeur/losser en kan in verband daarmee zijn rijbewijs niet missen.
Volgens het hiervoor genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie heeft verdachte voor het laatst in augustus/september 2007 strafbare feiten gepleegd.
Het lijkt er op dat verdachte een omslagpunt in zijn leven heeft bereikt en een nieuwe - positieve - weg is ingeslagen.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel, dat het belang, dat verdachte heeft bij behoud van zijn rijbewijs deze keer nog zwaarder dient te wegen, dan het belang van strikte toepassing van voormelde oriëntatiepunten. Daarom zal het hof aan verdachte, naast het opleggen van een werkstraf, een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit en wel van een zodanige duur en in een zodanige vorm, dat hij staat is zijn werk als chauffeur/losser te blijven verrichten. De geldboete zal het hof in verband met verdachtes financiële situatie achterwege laten.
Het hof acht de duur van de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf in onvoldoende mate recht doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en voormelde recidive.
Vorenstaande brengt mee, dat het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf zal verhogen tot 80 uren.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d, 57 (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 (oud), 176 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Hielkema, voorzitter, mr. Koolschijn en
mr. Pennink, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde
mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.