ECLI:NL:GHARN:2009:BI1156

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000268-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Koolschijn
  • A. Pennink
  • H. Hielkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-naleving van voorgeschreven procedurele vereisten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Adema, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 21 januari 2008, maar werd niet-ontvankelijk verklaard. De raadsman had op 1 februari 2008 een fax gestuurd naar de strafgriffie van de rechtbank, waarin hij verzocht om hoger beroep in te stellen. Het hof oordeelde dat het hoger beroep niet op de voorgeschreven wijze was ingesteld, aangezien de raadsman in persoon ter griffie had moeten verschijnen.

Het hof overwoog dat de raadsman, die de verdachte vertegenwoordigde, niet voldeed aan de vereisten van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering. De griffier had de akten rechtsmiddel opgemaakt op basis van de fax, maar dit kon het verzuim van de raadsman niet herstellen. Het hof benadrukte dat van een rechtsgeleerd raadsman verwacht mag worden dat hij de wettelijke voorschriften in acht neemt. De raadsman had niet kunnen betogen dat de griffier hem had moeten wijzen op het vormverzuim, aangezien hij zelf verantwoordelijk was voor de correcte procedure.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de verdachte niet in het hoger beroep kon worden ontvangen, en verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procedurele vereisten in het strafrecht en de verantwoordelijkheden van zowel de raadsman als de griffier in het proces.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000268-08
Parketnummers eerste aanleg: 07-480526-07 en 07-480866-07
Arrest van 18 maart 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 januari 2008 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 07-480526-07 en 07-480866-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Adema,
advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, omdat het hoger beroep niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak heeft de toenmalige raadsman van verdachte mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, op 1 februari 2008 een fax gestuurd naar de strafgriffie van de "Rechtbank Deventer", ontvangen door de rechtbank Zwolle-Lelystad, (naar het hof begrijpt in de nevenvestigingsplaats Deventer) op diezelfde datum. In die fax deelt de raadsman mee, dat verdachte hem heeft verzocht om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter d.d. 21 januari 2008 (parketnummers 07-480526-07 en 07-480866-07). De raadsman verzoekt de strafgriffie "het hoger beroep in te stellen en hem de akte te doen toekomen".
De (niet met name genoemde) griffier van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft vervolgens op 1 februari 2008 twee akten rechtsmiddel opgemaakt, de ene voorzien van parketnummer 07-480526-07 en de andere van parketnummer 07-480866-07 en heeft deze akten ondertekend. Op de plaats waar de handtekening dient te worden geplaatst van de comparant is in beide akten met pen vermeld: "Zie bijlage", kennelijk doelend op het hiervoor genoemde faxbericht. In beide akten is - voor zover hier van belang - telkens vermeld:
"Rechtbank Zwolle-Lelystad
Op 01 februari 2008 kwam ter griffie van deze rechtbank een fax van mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring, en verklaarde namens:
naam [verdachte],
voornamen [verdachte],
geboren [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
adres [adres],
die verklaarde Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 21 januari 2008 in de zaak met bovenvermeld parketnummer gewezen door de politierechter in deze rechtbank".
Ter zitting heeft het hof de raadsman de hiervoor genoemde stukken voorgehouden. Deze raadsman verving zijn kantoorgenoot die het hoger beroep heeft ingesteld. De raadsman heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld. Op de vraag of het hoger beroep vaker op deze wijze wordt ingesteld, heeft de raadsman geantwoord dat dit naar zijn weten niet het geval is. Wel heeft de raadsman betoogd dat de griffiemedewerker de professionele partij (het hof begrijpt: de raadsman) op diens fout had moeten wijzen. De raadsman heeft zich ten aanzien van de ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dat de toenmalige raadsman van verdachte het hoger beroep niet op de in artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) voorgeschreven wijze heeft ingesteld. De door verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman had in persoon ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad moeten verschijnen om daar namens verdachte hoger beroep in te stellen.
Ten aanzien van de vraag of de griffier de raadsman had moeten meedelen dat er sprake was een vormverzuim door het op deze wijze instellen van hoger beroep, overweegt het hof dat van een rechtsgeleerd raadsman wordt verwacht dat hij de wettelijke voorschriften in acht neemt. Het feit dat de griffier het verzuim van de raadsman had moeten onderkennen (en mogelijk ook heeft onderkend), doet daaraan niet af.
Dat de griffier naar aanleiding van de eerder genoemde fax de akten rechtsmiddel heeft opgemaakt en die akten heeft ondertekend kan het verzuim van de raadsman niet herstellen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het onder ogen heeft gezien of sprake zou kunnen zijn geweest van de situatie als bedoeld in het derde lid van artikel 450 van het WvSv, ook al heeft de raadsman zich daarop ter zitting niet beroepen. In het midden latend of deze wijze van instellen van hoger beroep ook door de raadsman kan worden aangewend, kan dit geen uitkomst bieden, aangezien aan de in dat lid gestelde eisen in de onderhavige zaak evenmin is voldaan.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Koolschijn, voorzitter, mr. Pennink en mr. Hielkema, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.