ECLI:NL:GHARN:2009:BI1742

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ISD 045/2009
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bartelds
  • A. van Ginhoven
  • J. Rosingh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en de noodzaak van voortzetting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 19 september 2008, die het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders had afgewezen. Het hof oordeelt dat de beoogde strekking van de maatregel, namelijk de beveiliging van de maatschappij, nog steeds van belang is. De betrokkene heeft een langdurige verslavingsgeschiedenis en is nog niet middelenvrij, wat een aanzienlijke kans op terugval in delictgedrag met zich meebrengt bij beëindiging van de maatregel. Het hof concludeert dat de resterende looptijd van de maatregel kan worden benut voor het realiseren van basale voorzieningen op het gebied van huisvesting, nazorg en opvang. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek tot beëindiging van de maatregel wordt afgewezen. Het hof benadrukt dat de betrokkene onvoldoende beseft dat het niet aan hem is om voorwaarden te stellen in het kader van de ISD-maatregel en dat zijn verzet en middelengebruik de behandeling hebben gedwarsboomd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
ISD 2009/045
Beslissing d.d. 17 april 2009
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[ISD-er],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 19 september 2008, houdende afwijzing van het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Overwegingen:
• Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
• Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis het volgende beslissingskader te gelden: Er moet worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
• Wat betreft -kort gezegd- het recidivegevaar bij onmiddellijke beëindiging van de maatregel is het hof van oordeel dat dat nog steeds aanwezig is. De behandeling van de verslavingsproblematiek van betrokkene, welke problematiek in het verleden mede gezorgd heeft voor het veelvuldig plegen van strafbare feiten, is nog niet goed van de grond gekomen. Betrokkene is ook nog niet volledig middelenvrij, getuige zijn methadongebruik en de positieve urinecontroles op THC. Te verwachten valt daarom, mede gezien het feit dat niet vaststaat dat degelijke opvang en huisvesting geregeld zijn (volgens de getuige-deskundige is methadongebruik een contra-indicatie voor opname in Exodus, terwijl van bereidheid bij Exodus om betrokkene in het programma op te nemen ter zitting ook niets is gebleken), dat betrokkene bij onmiddellijke beëindiging van de maatregel weer zal terugvallen in zijn oude (delict)gedrag.
• Het hof stelt vast dat tot nu toe alleen de leefstijltraining als behandeling heeft plaatsgevonden en dat met uitzondering van een nazorgtraject een inhoudelijke behandeling tijdens de resterende duur van de maatregel (dus tot 13 september 2009) praktisch niet goed haalbaar lijkt. Het hof is van oordeel dat dit in overwegende mate voor risico van betrokkene komt en overweegt daartoe het volgende:
- Aan betrokkene kan worden toegegeven dat de aanzet tot zijn behandeling niet bepaald snel van de grond gekomen is. Eveneens is te betreuren dat de inrichting wat het verlenen van verlof betreft kennelijk (in ieder geval volgens de beklagcommissie) niet juist heeft gehandeld en verder dat de terugvalpreventietraining niet aangeboden kon worden in de inrichting, terwijl dat wel de bedoeling was. Het ware verder gewenst dat men enige soepelheid en creativiteit had betracht in het contact met betrokkene ten einde de ontstane impasse te doorbreken, hoe moeilijk de houding van verzet van betrokkene een dergelijke poging ook maakt. Dit alles doet echter niet af aan het volgende.
- Anders dan de raadsman heeft betoogd was Groot Batelaar in beginsel wel degelijk een goede behandelmogelijkheid voor betrokkene. Betrokkene had in verband met een mogelijke opname dan wel zijn methadongebruik helemaal afgebouwd moeten hebben. Dat betrokkene zijn methadongebruik niet heeft afgebouwd betekent niet dat de aanmelding als “loos” moet worden aangemerkt, zoals door de raadsman is aangegeven. Het hof vermag niet in te zien waarom een dergelijke afbouw niet van betrokkene gevergd kon worden.
- Het hof neemt verder op grond van de voorhanden rapportage en de verklaring ter zitting van de getuige-deskundige Danen aan, dat betrokkene wel degelijk voorwaarden heeft gesteld aan het verlenen van zijn medewerking aan opname in de Piet Roordakliniek. Deze voorwaarde, betrekking hebbend op het toegekend krijgen van verlof, zijn uit perspectief van betrokkene weliswaar begrijpelijk, maar ten onrechte verbonden aan zijn medewerking aan de noodzakelijk geachte opname in de kliniek. Betrokkene lijkt onvoldoende beseft te hebben/te beseffen, dat het niet aan hem is om dit soort voorwaarden te stellen in het kader van een ISD-maatregel. De behandeling in de kliniek (die betrokkene goed kon/kan gebruiken) stond en staat los van eventuele onenigheid over verlofverlening binnen het huis van bewaring. Door te kiezen voor verzet en ook weer verdovende middelen te gebruiken (welke vlucht in verzet en middelen blijkens de diverse rapporten deel uitmaakt van de problematiek van betrokkene die nu juist behandeld had moeten worden), heeft betrokkene zelf succesvolle inhoudelijke behandeling gedwarsboomd.
- Betrokkene heeft, zo blijkt uit de rapportage, wel degelijk geweigerd mee te doen aan de delictpreventiegroep bij Kairos. Ook die zinvolle bijdrage aan de invulling van de maatregel is daarom door hem tegen gehouden.
- Het hof is verder van oordeel dat de resterende looptijd van de maatregel zinvol benut kan worden om in ieder geval basale voorzieningen op het gebied van huisvesting, nazorg en opvang te realiseren en in die zin kan/moet de tijd nog zinvol benut worden.
• De slotsom moet daarom luiden dat het beroep ongegrond zal worden verklaard en het verzoek tot beëindiging van de maatregel zal worden afgewezen.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 19 september 2008 met betrekking tot betrokkene.
Wijst het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders af.
Aldus gedaan door
mr Bartelds als voorzitter,
mrs Van Ginhoven en Rosingh als raadsheren,
en drs Poll en Van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van Bakkenes als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2009.
Mr Rosingh en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.