ECLI:NL:GHARN:2009:BI2565

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.217/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van courtage na intrekken van opdracht en verkoop van pand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 april 2009, staat de vraag centraal of de courtage verschuldigd is nu de opdracht is ingetrokken en het pand is verkocht. Appellant, Bedrijfsmakelaardij B.V., heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen IN.OG. Exploitatie van Onroerend Goed B.V. inzake de betaling van courtage en bijkomende kosten. De appellant heeft bij akte na comparitie een aantal producties overgelegd om de hoogte van de courtage te onderbouwen, maar IN.OG heeft in haar laatste processtuk betwist dat zij de advertenties heeft betaald. Het hof oordeelt dat deze betwisting tardief is en dat de vordering van de appellant toewijsbaar is tot een bedrag van € 7.692,40, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 april 2009
Zaaknummer 107.002.217/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[persoonsnaam appellant] Bedrijfsmakelaardij B.V.,
gevestigd te Tilburg,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.T. Bolt, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
IN.OG. Exploitatie van Onroerend Goed B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: IN.OG,
advocaat: mr. P.M. Wilmink, kantoorhoudende te Arnhem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 november 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij voormeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[appellant] heeft een akte houdende overlegging producties genomen, waarna IN.OG een anwoordakte heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. [appellant] heeft bij akte na comparitie van partijen - zonder enige toelichting - een groot aantal producties overgelegd, met de kennelijke bedoeling om te onderbouwen wat in de onderhavige zaak een in redelijkheid vast te stellen bedrag aan courtage is, een en ander als bedoeld in meergenoemd artikel 2.18 van de NVM voorwaarden.
2. IN.OG heeft bij haar antwoord-akte gemotiveerd verweer gevoerd tegen de conclusies die zij op basis van de producties van [appellant] heeft gemeend te kunnen trekken.
3. Nu de producties van [appellant] elke toelichting, zowel voor wat betreft de urenadministratie als voor wat betreft de gehanteerde tarieven, missen en IN.OG gefundeerde kritiek heeft geuit op hetgeen uit die producties valt te distilleren, zal het hof aan deze producties geen consequenties verbinden bij de vaststelling van de in redelijkheid door IN.OG aan [appellant] verschuldigde courtage.
4. Onder verwijzing naar hetgeen het hof in zijn tussenarrest onder 24 heeft overwogen, zal het hof derhalve de verschuldigde courtage in redelijkheid bepalen op 25% van de overeengekomen courtage, zijnde 25% van 1,5% van de verkoopsom (€ 1.400.000,-) ex B.T.W. oftewel € 5.250,- ex B.T.W.
5. [appellant] heeft in deze procedure naast de courtage ook aanspraak gemaakt op een bedrag groot € 450,- ter zake van drie advertenties in het Brabants Dagblad (d.d. 11 september 2004, d.d. 8 januari 2005 en d.d. 12 maart 2005) en op een bedrag groot € 60,- ter zake van "plaatsing op www.funda.nl", alles te vermeerderen met 19% B.T.W.
Tegen dit onderdeel van de vordering is door IN.OG aanvankelijk geen verweer gevoerd, zodat bedoelde posten in het debat tussen partijen geen rol hebben gespeeld. Eerst in haar allerlaatste processtuk in appel stelt IN.OG zich op het standpunt dat zij alle haar door [appellant] in rekening gebrachte advertenties heeft betaald.
6. Daargelaten dat niet expliciet is aangegeven dat onder de beweerdelijk betaalde advertenties ook de drie genoemde advertenties zijn begrepen (wellicht waren deze nog niet eerder apart gefactureerd) en IN.OG haar stelling niet heeft onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van betalingsbewijzen), gaat het hof aan die betwisting voorbij omdat zij tardief is gedaan en [appellant] daarop niet meer heeft kunnen reageren. Daarbij heeft natuurlijk te gelden dat als IN.OG de bedoelde advertenties inmiddels heeft voldaan, zij dat niet nog eens behoeft te doen.
7. De vordering van [appellant] is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 5.760,-
te vermeerderen met de daarover verschuldigde 19% B.T.W., zijnde in totaal
€ 6.854,40.
8. IN.OG heeft in haar laatste processtuk eveneens aangegeven dat zij reeds voor aanvang van de onderhavige procedure in eerste aanleg en wederom voor aanvang van de procedure in hoger beroep heeft aangegeven bereid te zijn 25% van de overeengekomen courtage te voldoen, hetwelk in haar visie gevolgen zou moeten hebben voor de kostenveroordeling. Het hof gaat aan deze stelling voorbij nu zij tardief is geponeerd en [appellant] daarop niet meer heeft kunnen reageren. Ten overvloede tekent het hof daarbij aan dat uit de correspondentie welke voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg is gevoerd (als productie 6 overgelegd bij de dagvaarding in eerste aanleg) slechts blijkt dat IN.OG bereid was € 1.800,- en de overeengekomen reclamekosten te voldoen.
9. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op een bedrag groot € 3.351,41 aan buitengerechtelijke incassokosten. Nadat IN.OG bij conclusie van antwoord in eerste aanleg deze kosten had betwist en als exorbitant hoog had bestempeld, met conclusie tot afwijzing van die kosten, ook al omdat elke specificatie ontbrak, heeft [appellant], ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg, gespecificeerde facturen van het door haar ingeschakelde incassobureau overgelegd. IN.OG is op die specificatie niet meer inhoudelijk ingegaan en heeft bij memorie van antwoord in hoger beroep volstaan met verwijzing naar haar betwisting in eerste aanleg. Nu de kosten, als blijkend uit de overgelegde facturen en de daarbij behorende specificaties, het hof - gelet op de hoogte van de vordering - op zich redelijk voorkomen, zal het hof dan ook in redelijkheid de toe te wijzen incassokosten matigen tot 25%, zijnde € 838,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd.
10. Het hof ziet aanleiding de kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren als na te melden, nu van de vordering zoals die in eerste aanleg voorlag, slechts ongeveer een kwart, van de vordering zoals die in hoger beroep voorlag, in hoofdsom slechts het subsidiaire deel en van de gevorderde buitengerechtelijke kosten slechts een kwart zullen worden toegewezen.
De slotsom
11. De tussenvonnissen van 31 januari 2007 en van 29 augustus 2007 en het eindvonnis van 24 oktober 2007 dienen te worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal de vordering van [appellant] worden toegewezen tot een bedrag groot € 7.692,40 (€ 6.854,40 + € 838,-), te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd. Ieder der partijen wordt belast met de eigen kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van
27 september 2006;
vernietigt de vonnissen van 31 januari 2007, 29 augustus 2007 en 24 oktober 2007, waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt IN.OG tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 7.692,40 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.854,40 vanaf 26 april 2006 tot aan de dag der voldoening en met de wettelijke rente over € 838,- vanaf 14 juli 2006 tot aan de dag der voldoening;
belast ieder der partijen met de eigen kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
verklaart dit arrest voor wat betreft de uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 april 2009 in bijzijn van de griffier.