Arrest d.d. 21 april 2009
Zaaknummer 107.001.886/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, kantoorhoudende te Arnhem,
[persoonsnaam geïntimeerde]s Bandenservice Zwolle B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: VZB,
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 30 november 2005, 2 augustus 2006 en 21 februari 2007 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 mei 2007, hersteld bij exploot van 1 juni 2007, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 21 februari 2007 met dagvaarding van VZB tegen de zitting van 3 juli 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"eiseres in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, zulks met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding in beide instanties, met uitvoerbaarheid bij voorraad."
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hoger beroep is niet gericht tegen de tussenvonnissen d.d. 30 november 2005 en d.d. 2 augustus 2006, zodat het hof uit zal gaan van de vaststaande feiten, zoals die zijn weergegeven onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van het vonnis van 2 augustus 2006, van welk vonnis een kopie aan dit arrest is gehecht.
2. Op grond van hetgeen in het vonnis van 2 augustus 2006 is overwogen en beslist, staat thans in hoger beroep het volgende niet ter discussie:
* Het op 13 mei 2005 door [geïntimeerde] in rekening courant geboekte kastekort van € 113,53 komt niet ten laste van [appellant].
* Het in rekening courant geboekte bedrag groot € 130,68 komt niet ten laste van [appellant].
* De in rekening courant geboekte posten voor autobanden, totaal
€ 1.085,71 komen niet ten laste van [appellant].
* Het in rekening courant geboekte bedrag voor postzegels ad € 78,-- komt niet ten laste van [appellant].
3. De rechtbank heeft [geïntimeerde] op goede gronden belast met het bewijs van haar stelling dat [appellant] in totaal € 2.700,-- aan facturen bij klanten heeft geïnd, althans tot een hoger bedrag dan door [appellant] erkend (€ 700,-- waarop nog € 293,52 aan kosten in mindering dienen te worden gebracht) en van haar stelling dat [appellant] een aan [geïntimeerde] toebehorende accuboormachine in zijn bezit heeft.
4. In haar eindvonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] er niet in is geslaagd bedoeld bewijs te leveren, zodat - nu daartegen in beroep niet is opgekomen - van de juistheid van dat oordeel moet worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven:
5. Grief I komt op tegen het door de rechtbank gehanteerde vertrekpunt bij de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde], te weten het rekening-courantsaldo ten bedrage van € 13.869, 46.
[appellant] verwijt de rechtbank in grief II dat zij ten onrechte aan zijn stelling voorbij is gegaan dat het saldo van de rekening-courant niet meer kan zijn dat € 10.455,09 als blijkend uit een beweerdelijk door [appellant] bij conclusie van antwoord overgelegde foto van een beeldscherm, welke productie echter in het door [appellant] overgelegde dossier niet is aangetroffen.
In grief III geeft [appellant] aan dat hij niet enkel de door hem specifiek aangegeven posten in het door [geïntimeerde] overgelegde rekening-courant overzicht heeft willen betwisten, maar dat hij in zijn algemeenheid de juistheid van bedoeld overzicht betwist.
Grief IV komt op tegen de beslissing van de rechtbank dat de in de rekening-courant voorkomende bedragen ad € 224,92 en ad € 807,98 voor juist moeten worden gehouden nu deze posten onvoldoende door [appellant] zouden zijn betwist.
Grief V bestrijdt de juistheid van de in de rekening-courant voorkomende post van € 6.000,-- ter zake van het niet volstorten van de aandelen.
6. Het hof stelt vast dat geen grief is ontwikkeld tegen de veroordeling (op straffe van een dwangsom) van [appellant] tot afgifte van kentekenpapieren en diverse andere zaken.
7. Grief V is ongegrond. De vordering tot volstorting van de aandelen is voor de vennootschap opeisbaar vanaf het nemen van het aandeel en uit het feit dat [geïntimeerde] bedoeld bedrag in rekening-courant heeft geboekt, blijkt voldoende dat zij van dat recht gebruik heeft willen maken (artikel 2:191 BW).
8. Grief IV is gegrond. [appellant] heeft bedoelde posten voldoende gemotiveerd betwist en bewijs dat hij deze bedragen wel aan [geïntimeerde] verschuldigd is ligt niet voor en is evenmin aangeboden.
9. [appellant] heeft in eerste aanleg de juistheid van het door [geïntimeerde] geproduceerde overzicht van de rekening-courant gemotiveerd bestreden en heeft zich op het standpunt gesteld dat de door hem geproduceerde beeldscherm print met het saldo van € 10.455,09 uitgangspunt dient te zijn. [appellant] heeft vervolgens een aantal posten genoemd welke op dat saldo nog in mindering zouden dienen te komen.
Dat er naast die met name aangegeven posten nog andere posten onjuist zouden zijn wordt weliswaar door [appellant] in de toelichting op de grieven II en III gesteld, maar mist verder elke concretisering en onderbouwing, zodat het hof aan die stellingen voorbij zal gaan.
10. Grief I en grief II snijden echter in zoverre hout dat het er - bij gebreke van betwisting in hoger beroep - voor moet worden gehouden dat meergenoemde print uitgangspunt behoort te zijn bij de vaststelling van hetgeen [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft immers ter comparitie in eerste aanleg aangegeven dat [appellant] via het interne netwerk de rekening-courant kon inzien, en heeft de juistheid van de print niet betwist.
11. [appellant] heeft aangegeven dat de print het rekening-courant overzicht weergeeft tot en met periode 4, hetwelk - naar het hof begrijpt - de periode is tot en met april 2005. Wanneer overigens wordt uitgegaan van het door [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding geproduceerde overzicht van de rekening-courant en daarop de na 30 april verrichte mutaties worden afgetrokken c.q. bijgeteld, resteert een saldo per 1 mei 2005 van € 10.998,62, zodat er tussen beide visies feitelijk slechts een verschil is van ruim € 500,--.
12. Het hof stelt vast dat, behoudens het bedrag van € 6.000,-- in verband met de volstorting van de aandelen, alle door [appellant] gemotiveerd betwiste posten, welke in eerste aanleg concreet tussen partijen ter discussie hebben gestaan en waaromtrent de rechtbank expliciet een beslissing heeft gegeven, betrekking hebben op de periode na april 2005. Bedoelde bedragen kunnen derhalve, anders dan [appellant] in de toelichting op de grieven suggereert, niet in mindering komen op het saldo per 30 april 2005, hetwelk - zoals hiervoor is aangegeven - moet worden bepaald op € 10.455,09. Slechts een tweetal posten (€ 230,16 en € 95,93) in het overzicht van [geïntimeerde] van na 30 april 2005 zijn door [appellant] niet betwist, zodat deze posten nog aan [geïntimeerde] dienen te worden voldaan
13. Door de rechtbank is in haar tussenvonnis van 21 februari 2007 beslist dat op het saldo in ieder geval een bedrag groot € 2.227,23 aan salaris mei en vakantiegeld in mindering strekt. Nu daartegen is appel niet is opgekomen, zal ook het hof bedoeld bedrag hebben te verrekenen.
14. Het hof stelt vast dat [appellant] in eerste aanleg naast bedoeld bedrag aan "salarissen en vakantiegeld" ook nog aanspraak heeft gemaakt op een bedrag in verband met een onjuiste salarisbetaling (naar het hof begrijpt € 789,42), maar nu de rechtbank dienaangaande niets heeft beslist en [appellant] daar in hoger beroep niet tegen is opgekomen, gaat het hof daaraan voorbij.
15. [appellant] heeft erkend dat hij nog € 406,80 aan [geïntimeerde] verschuldigd is wegens door hem nog niet afgedragen contant geïnde facturen minus onkosten.
16. Resumerend moet derhalve worden vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar is tot een bedrag groot € 8.960,75 (€ 10.455,09 + € 406,80 + € 230,16 + € 95,93 - € 2.227,23), zodat de grieven slechts ten dele slagen.
17. Het hof vindt in het hiervoor overwogene geen aanleiding een andere beslissing te nemen met betrekking tot de kosten in eerste aanleg, nu [appellant] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in die instantie valt aan te merken.
Slotsom
18. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd voor wat betreft het dictum onder 3.1. Opnieuw rechtdoende zal [appellant] worden veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot € 8.960,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2005. Bedoeld vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
19. Nu [appellant] in hoger beroep slechts voor een deel in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof aanleiding partijen in hoger beroep met de eigen kosten te belasten.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 21 februari 2007 voor wat betreft het dictum onder 3.1.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.960,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2005 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis van 21 februari 2007 voor het overige;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 april 2009 in bijzijn van de griffier