ECLI:NL:GHARN:2009:BI4463

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002965-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van bewijsuitsluiting en veroordeling tot taakstraf voor diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van een grasmaaier en een mountainbike. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld en zijn raadsman heeft verweer gevoerd tegen de bewijsvoering, stellende dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende grondslag was voor het onderzoek door de politie naar de herkomst van de aangetroffen voorwerpen in de auto van de verdachte. Het hof oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte niet onrechtmatig was verkregen, omdat er geen dwangmiddelen waren toegepast voordat er een redelijk vermoeden van schuld was ontstaan.

Het hof heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, de heling van de fiets, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf verkregen was. Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal van de grasmaaier, gepleegd in vereniging met anderen. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de recidive van de verdachte, maar ook met het feit dat er nog niet eerder een taakstraf was opgelegd. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering gebracht op de werkstraf.

Uitspraak

parketnummer: 24-002965-08
parketnummer eerste aanleg: 07-470289-08
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 september 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte, mr. A.D. Roos, advocaat te Boxtel.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2009.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 21 april 2008 tot 23 april 2008 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grasmaaier (merk Husqvarna, type Rider), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot 23 april 2008 in de gemeente [gemeente 2] in elk geval in Nederland, een fiets (moutainbike, type Cougar / R600 H21) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2008 tot 23 april 2008 in de gemeente [gemeente 2] in elk geval in Nederland, een fiets (moutainbike, type Cougar / R600 H21) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Verweer van de raadsvrouw met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen.
Hiertoe is aangevoerd dat - ten tijde van het aantreffen van de grasmaaier en de fiets in de laadruimte van de door de verdachte gebruikte bestelauto door de politie - er geen aanwijzingen waren dat die voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.
Derhalve is er geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachte en is de verdachte - nadat hij was aangehouden ter vaststelling van zijn identiteit en zijn identiteit vervolgens werd vastgesteld - ten onrechte in verzekering gesteld, aldus de raadsvrouw. Immers, pas na een nader, actief onderzoek door de politie naar die voorwerpen is gebleken dat ter zake van de aangetroffen fiets een aangifte was ingediend en is ter zake van de aangetroffen grasmaaier alsnog aangifte gedaan, nadat de politie aangever daartoe had benaderd, aldus de raadsvrouw.
De verdachte is vervolgens met deze onderzoeksgegevens geconfronteerd, waarop de verdachte aanvankelijk een ontkennende verklaring heeft afgelegd en kort nadien een bekennende verklaring. Die bekennende verklaring is echter onrechtmatig verkregen, aldus de raadsvrouw, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting, dan wel compensatie in de straftoemeting.
Het hof verwerpt dit verweer. Artikel 2 van de Politiewet biedt voldoende grondslag voor het instellen door de verbalisanten van een onderzoek naar de herkomst van de (met toestemming van verdachte) in verdachtes auto aangetroffen voorwerpen.
Bij dat onderzoek zijn geen dwangmiddelen of bevoegdheden toegepast, bij de toepassing waarvan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit vereist is. Pas nadat de politie was gebleken dat die voorwerpen van diefstal afkomstig waren, en derhalve een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte met betrekking tot die diefstallen was ontstaan, zijn dwangmiddelen, gericht op onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte daarbij, jegens de verdachte toegepast.
De verdachte is in verzekering gesteld en verhoord. De bekennende verklaring van verdachte is derhalve niet onrechtmatig verkregen.
Vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de aangifte ter zake van feit 2 blijkt dat het bouwjaar van de fiets 2005 is en dat de waarde van die fiets € 289,- bedraagt. Onbekend is of met dit laatste is bedoeld de nieuwwaarde, dan wel de dagwaarde.
De verdachte heeft verklaard dat hij de in feit 2 genoemde fiets voor € 100,- heeft gekocht van een kennis, wiens naam hij niet wil noemen, op het woonwagenkamp in [plaats]. De politie heeft tijdens het verhoor niet aan de verdachte gevraagd wat zijn gedachten ten tijde van die koop waren omtrent de herkomst van die fiets en omtrent de persoon van de verkoper. De politie heeft evenmin onderzocht in welke staat die fiets verkeerde ten tijde van de aanschaf daarvan en in welke staat die fiets verkeerde op het moment van aantreffen daarvan in de auto van de verdachte. Nu onbekend is in welke staat de fiets verkeerde, is niet uit te sluiten dat de door de verdachte genoemde koopprijs een redelijke prijs is.
Gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard over de omstandigheden waaronder hij de in feit 2 genoemde fiets heeft gekocht, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken om tot het bewijs van opzetheling, dan wel schuldheling te komen.
Die omstandigheden zijn immers niet zo ongebruikelijk of uitzonderlijk dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die fiets een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht op grond van het bovenstaande niet bewezen hetgeen onder 2 aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 21 april 2008 tot 23 april 2008 in de gemeente [gemeente 1] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grasmaaier (merk Husqvarna, type Rider), toebehorende aan
[benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 1 -
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de in hoger beroep op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan diefstal van een grasmaaier. Een dergelijk delict veroorzaakt hinder, schade en ergernis voor het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Voorts blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 maart 2009 dat de verdachte reeds meerdere keren is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Uit dat uittreksel blijkt voorts dat ter zake van dergelijke vermogensdelicten niet eerder door een strafrechter een taakstraf aan de verdachte is opgelegd.
Het hof ziet daarin aanleiding thans in het kader van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit een taakstraf op te leggen aan de verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Niezink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.