parketnummer: 24-001789-08
parketnummers eerste aanleg: 07-460466-08, 02-607058-05 (tul) en 02-607266-06 (tul)
Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op twee vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van twee eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, in die zin dat twee taakstraffen, de ene bestaande uit een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair
7 dagen vervangende hechtenis, en de andere bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, zullen worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,5 gram
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 1 april 2008 is bij een onderzoek in de auto waarin de verdachte zich bevond een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid ligt aanmerkelijk boven wat een gebruikershoeveelheid wordt genoemd. De verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van hard drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 5 maart 2009 blijkt voorts dat de verdachte reeds eerder, op 25 augustus 2005, wegens overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit en de specifieke recidive waarvan sprake is, ook bezien in het licht van de door dit hof gehanteerde oriëntatiepunten, in beginsel niet zou kunnen worden volstaan met oplegging van een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof wil echter de verdachte in de gelegenheid stellen de goede voornemens die hij ter terechtzitting heeft uitgesproken uit te voeren en hem in staat stellen zijn huidige werkkring te behouden. Daarom zal het hof niet een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen.
Ter bestraffing van het plegen van het bewezen verklaarde feit kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van hierna te noemen duur.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 29 mei 2007 (parketnummer 02-607266-06) is de veroordeelde bij verstek veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 8 november 2005 (parketnummer 02-607058-05) is de veroordeelde bij verstek veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft op 15 mei 2008 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke straffen, ten aanzien waarvan bij voormelde vonnissen het bevel was gegeven, dat die straffen voorwaardelijk niet zouden worden ten uitvoer gelegd, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het thans aan de orde zijnde ten laste gelegde strafbare feit.
Hierover overweegt het hof het volgende.
De aktes van uitreiking die betrekking hebben op de dagvaardingen voor de zitting van
29 mei 2007 en de zitting van 8 november 2005 ontbreken in het strafdossier. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de verstekvonnissen van 29 mei 2007 en van 8 november 2005 onherroepelijk zijn geworden en zo ja, wanneer.
Voorts ontbreekt een akte van uitreiking behorende bij de mededeling voorwaardelijke veroordeling ter zake van genoemde verstekvonnissen.
Nu genoemde essentiële documenten ontbreken, kan niet op betrouwbare wijze worden vastgesteld of de proeftijd is ingegaan c.q. beëindigd en zo ja, wanneer.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één maand, welke straf aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 29 mei 2007;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één week, welke straf aan de veroordeelde voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 8 november 2005.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Niezink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.