ECLI:NL:GHARN:2009:BI5179

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003020-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet na onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1967 en eigenaar van een coffeeshop, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4 kilogram hasjiesj en 9 kilogram hennep, wat in strijd is met artikel 3, onder C, van de Opiumwet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1500,-, waarvan € 750,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De verdachte en de officier van justitie gingen in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep werd door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de doorzoeking van het pand onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de politie op basis van informatie van Essent, die een ongebruikelijk hoog stroomverbruik had geconstateerd, gerechtigd was het pand te betreden. De verbalisanten hadden geen machtiging tot binnentreden nodig, omdat de betreden ruimte niet als woning werd aangemerkt.

Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging en oordeelde dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte. Uiteindelijk werd het vonnis van de politierechter vernietigd en werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1500,-, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen, waarvan € 750,- voorwaardelijk was met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003020-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-460465-07
Arrest van 28 mei 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 november 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 1500,00, waarvan € 750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een pand op of aan de [adres]) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting namens verdachte aangevoerd dat de "doorzoeking" van het perceel gelegen aan de [adres] onrechtmatig is geweest. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Verdachte kan zich op deze normoverschrijding beroepen, aldus de raadsman. Het bewijsmateriaal is in overwegende mate door dit verzuim - te weten de onrechtmatige doorzoeking - verkregen, waardoor dit bewijsmateriaal van het bewijs dient te worden uitgesloten. Wat er dan nog rest is onvoldoende om tot het vereiste wettige bewijs te komen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij de term "doorzoeking" naar algemeen spraakgebruik heeft willen gebruiken en niet in juridische zin.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte is eigenaar van het perceel nummer[nummer] aan de [adres]. Hij verhuurt een deel van dit pand aan [huurder]. Verdachte gebruikt het resterende deel van het pand niet als woning. Ook stond hij niet ingeschreven op dit adres.
Op 2 maart 2007 ontving de politie te [plaats 2] een bericht van Essent dat via de elektriciteitsmeter van het perceel [adres] te [plaats 1] vermoedelijk uitzonderlijk veel stroom werd verbruikt. Ook meldde Essent dat de meteropnemer had geconstateerd dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter was verbroken en dat de meter was afgezekerd met een 35 ampèrezekering, maar dat het stroomverbruik daarboven lag. Op verzoek van de politie zijn daarop door Essent piekmetingen verricht. Op 15 of 16 maart 2007 gaf de netbeheerder van Essent door dat gezien de meting er een verdachte stroom liep van ongeveer 19.00 uur tot ongeveer 06.00 uur. Essent berichtte de politie toen dat de netmeting aan het [adres] positief zou kunnen zijn en dat men aan ongeveer 12 lampen dacht. Het hof begrijpt daaruit dat de resultaten van de meting verklaard zouden kunnen worden door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Op grond van deze mededelingen vermoedde de politie dat er een hennepkwekerij in dit perceel aanwezig was. Op 22 maart 2007 is de politie het perceel aan de [adres] binnengetreden met een schriftelijke machtiging tot binnentreden. De politieambtenaren[verbalisant 1] en [verbalisant 2] deelden aan de huurder [huurder] mede dat er het vermoeden bestond dat er een hennepkwekerij in zijn (huur)woning zou bevinden. Verbalisant Bolt liet [huurder] de 'machtiging tot binnentreden' zien. Hierna liet [huurder] verbalisanten binnen. Vervolgens hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld in het pand. In dit pand troffen zij geen in werking zijnde hennepkwekerij aan. Wel troffen verbalisanten in een voormalig bad/doucheruimte een kartonnen doos aan met daarin een doorzichtige plastic zak met vermoedelijk gedroogde henneptoppen. Op deze zak lag een rode draagtas, met hierin twee zilverkleurig gesealde zakken. [huurder] deelde mee dat deze ruimte niet bij hem in gebruik was. Ondertussen liep verbalisant [verbalisant 2] door de andere ruimtes op de begane grond. In het achterste gedeelte van het perceel rook [verbalisant 2] de geur van hennep. [verbalisant 2] opende de deur en zag in deze ruimte een persoon aan tafel zitten. Deze persoon was bezig met het afwegen en verpakken van hennep. Verder bevonden zich in deze ruimte allerlei verpakkingen met hennep en hasj. Deze goederen zijn door verbalisanten in beslag genomen.
Verdachte heeft bekend dat de gevonden hennep en hasj zijn eigendom waren. Het betreft de voorraad van zijn nabij gelegen coffeeshop.
Op grond van de mededelingen van Essent kon door de verbalisanten zonder nader onderzoek redelijkerwijs worden vermoed dat er in het door hen betreden perceel overtreding van de Opiumwet, te weten de kweek van hennep, plaatsvond. De verbalisanten hebben het perceel dan ook rechtmatig betreden. Ten aanzien van het verweer dat ten onrechte gebruik is gemaakt van een machtiging tot binnentreden overweegt het hof daarnaast het volgende. Voorzover de door de verbalisanten betreden ruimte niet zijn aan te merken als woning, was geen machtiging tot binnentreden vereist. De bepalingen betreffende het betreden van woningen strekken ertoe de rechten van de bewoner(s) te beschermen. Geen enkele ruimte van het perceel was bij verdachte als woning in gebruik. Verdachte is door een eventuele schending van het huisrecht van derden niet in zijn belangen geschaad.
Naar het oordeel van het hof zijn er door beide opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte geen vormen verzuimd en is toepassing van art. 359a lid 1 sub b Sv. dan ook niet aan de orde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 maart 2007 te [plaats 1], gemeente [gemeente], in een pand op of aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 22 maart 2007 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 4 kg hasjiesj en ongeveer 9 kg hennep. Het betreft hier een voorraad die verdachte in een nabijgelegen pand hield ten behoeve van de coffeeshop waarvan hij eigenaar is. Verdachte heeft daarmee niet alleen de wet overtreden, maar ook de voorwaarden geschonden waaraan coffeeshophouders zich bij de uitoefening van hun bedrijf dienen te houden.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 6 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Verdachte heeft eenmaal een transactie betaald in verband met overtreding van de Opiumwet.
Bij de bepaling van de op te leggen boete houdt het hof rekening met de hoeveelheid aangetroffen hennepproducten en het bedrijfsmatig handelen van verdachte. Het hof heeft daarbij acht geslagen op verdachtes draagkracht, voor zover daarvan ter zitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof acht gelet op deze feiten en omstandigheden de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van na te melden hoogte, passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van zevenhonderdvijftig euro, subsidiair vijftien dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. M.F.H.M. van Haastert, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. Van Haastert voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.