Parketnummer: 21-000854-08
Uitspraak d.d.: 12 juni 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 februari 2008 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [detentieadres].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 mei 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast kunnen volgens de advocaat-generaal de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr H. Bos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg is gewijzigd, dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk en
na kalm beraad en rustig overleg,
(meermalen) met een mes, althans een soortgelijk voorwerp, in dier gezicht
en/of op/tegen dier hoofd heeft geslagen en/of gestoken en/of met een mes,
althans een soortgelijk voorwerp, één of meer stekende beweging(en) naar,
althans in de richting van, dier nek en/of hals heeft gemaakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk (meermalen) met een mes, althans
een soortgelijk voorwerp in dier gezicht en/of op/tegen dier hoofd heeft
geslagen en/of gestoken en/of met een mes, althans een soortgelijk voorwerp,
één of meer stekende beweging(en) naar, althans in de richting van, dier nek
en/of hals heeft gemaakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen)
met een mes, althans een soortgelijk voorwerp in dier gezicht en/of op/tegen
dier hoofd heeft geslagen en/of gestoken en/of met een mes, althans een
soortgelijk voorwerp, één of meer stekende beweging(en) naar, althans in de
richting van, dier nek en/of hals heeft gemaakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meermalen)
met een mes, althans een soortgelijk, voorwerp in dier gezicht en/of op/tegen
dier hoofd heeft geslagen en/of gestoken en/of met een mes, althans een
soortgelijk voorwerp, één of meer stekende beweging(en) naar, althans in de
richting van, dier nek en/of hals heeft gemaakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een
soortgelijk voorwerp, in dier nek en/of hals en/of keel heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk (meermalen) met een mes,
althans een soortgelijk voorwerp, in dier nek en/of hals en/of keel heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel (onder andere een grote steekwond in de hals en/of vaatletsel en/of
perforatie van de mondbodem en/of een afgebroken snijtand), heeft toegebracht,
door voornoemde [slachtoffer 2] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
(meermalen) met een mes, althans een soortgelijk voorwerp, in dier nek en/of
hals en/of keel te steken.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg (meermalen) met een
mes, althans een soortgelijk voorwerp, in dier nek en/of hals en/of keel heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk en
na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een
soortgelijk voorwerp, in diens nek en/of hals en/of keel heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk (meermalen) met een mes,
althans een soortgelijk voorwerp, in diens nek en/of hals en/of keel heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
aan [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel (onder andere een grote steekwond in de hals met als gevolg een
slagaderlijke bloeding en/of kneuzing van de weke delen van de hals en/of een
steekopening inwendig in de neusholte met als gevolg een bloeding), heeft
toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 3] opzettelijk en na kalm beraad en rustig
overleg (meermalen) met een mes, althans een soortgelijk voorwerp, in diens
nek en/of hals en of keel te steken.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2006 te Zeist, althans in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes,
althans een soortgelijk voorwerp, in diens nek en/of hals en/of keel heeft
gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot de bewijsbeslissing
In de middag van 9 oktober 2006 is verdachte naar de Sociale Dienst in Zeist gegaan, omdat hij vond dat hij ten onrechte geen uitkering meer ontving. Verdachte had op dat moment twee messen bij zich.
Achter de balie bij de Sociale Dienst zaten die bewuste middag [slachtoffer 3], beveiligingsmedewerker, en [slachtoffer 2], baliemedewerkster van de Regionale Sociale Dienst (RSD). Tevens zat achter deze balie een baliemedewerkster van het CWI, [slachtoffer 1].
Aangekomen bij de RSD, is verdachte in gesprek geraakt met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft aan [slachtoffer 2] gevraagd of er geld voor hem was klaargelegd, waarop [slachtoffer 2] hem vertelde dat dit niet het geval was. Vervolgens heeft verdachte geëist dat er een consulent naar beneden zou komen, met wie hij wilde spreken. Op de vraag van [slachtoffer 3] met wie verdachte dan een afspraak had, antwoordde verdachte dat hij geen afspraak had. [slachtoffer 3] heeft toen tegen verdachte gezegd dat hij eerst een afspraak moest maken. Verdachte heeft hierop een mes gepakt, is door de klapdeurtjes van de balie naar [slachtoffer 3] gelopen en heeft hem met een mes in de linkerzijde van de nek/hals gestoken. Onmiddellijk hierna heeft verdachte het mes in de nek/hals van [slachtoffer 2] gestoken. Vervolgens heeft verdachte met het mes in het gezicht van de baliemedewerkster van het CWI, [slachtoffer 1], geslagen. Verdachte is vervolgens weggelopen en heeft het gebouw verlaten.
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen op 9 oktober 2006. Tegenover de politie heeft hij verteld dat hij naar de Sociale Dienst ging om zijn recht te halen en omdat hij zich vernederd voelde. Een dag eerder had hij één van de messen die hij op 9 oktober bij zich droeg geslepen, omdat hij zich had voorgenomen om bij de Sociale Dienst zijn recht te halen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij altijd problemen had met de RSD. Hij kreeg brieven van mensen die nooit voor hem naar beneden wilden komen, als hij langsging bij de RSD. Ook de mensen achter de balie waren er tegen dat er iemand voor hem naar beneden zou komen. Iedereen bij de RSD had wat tegen hem. Tijdens zijn bezoek op 9 oktober 2006 zijn bij hem dientengevolge de stoppen doorgeslagen.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
Gelet op de tenlastelegging ligt de vraag voor of verdachte met voorbedachten rade gepoogd heeft om [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich driemaal schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord. Volgens de advocaat-generaal volgt de voorbedachten rade uit het feit dat verdachte een dag voor de steekpartij zijn messen heeft geslepen ‘om zijn recht te halen’ en dat hij op 9 oktober daadwerkelijk met beide messen op weg is gegaan naar de RSD. Verdachte heeft aldus royaal de gelegenheid gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en om na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat in dit scenario ook nog iets afhing van de reactie van de Sociale Dienst doet hieraan niet af.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld acht de advocaat-generaal ook het slaan met het mes in het gezicht van [slachtoffer 1] een poging tot moord. Wanneer iemand wordt geslagen met een mes van grote omvang en in het gezicht, dan is de kans aanmerkelijk dat die persoon dodelijk wordt getroffen. Verdachte wilde zijn messen gebruiken ‘als het hem tegen zat’. De agressie van verdachte was gericht tegen een ieder die tegen hem was, en dit gold ook voor [slachtoffer 1]. Verdachte heeft [slachtoffer 1], evenals [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], met voorbedachten rade getracht van het leven te beroven.
De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet gehandeld heeft met voorbedachten rade. De problemen, die verdachte ervoer met de RSD, had hij met de mensen van die dienst die hem de brieven stuurden, maar die hij nooit te zien kreeg. Zijn woede was alleen tegen die mensen gericht. Op 9 oktober 2006 heeft verdachte twee messen meegenomen naar de RSD, die hij zou gebruiken op het moment dat hij zijn recht niet zou krijgen. Verdachte is bij de RSD niet toegekomen aan een gesprek met die medewerkers van de RSD die hem brieven stuurden, en die achter gesloten deuren zaten. Hij werd al bij de balie tegengehouden. Verdachte kwam derhalve niet toe aan het probleem dat hij met de RSD had en waarvoor hij zijn messen had meegebracht. Hij werd bij de balie tegengewerkt en toen sloegen de stoppen bij hem door. Het verwonden met het mes van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is volgens de raadsvrouw daarom hooguit twee maal poging tot doodslag.
Overwegingen van het hof
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven. Hiertoe wordt overwogen dat verdachte met twee messen, waarvan hij er één de dag ervoor had geslepen, naar de RSD in Zeist is gegaan omdat hij daar zijn recht wilde halen. Het hof legt deze handeling uit als een voorwaardelijk besluit: verdachte nam zijn messen mee om zijn recht te halen en zou deze messen gebruiken wanneer hij dat recht niet zou krijgen op de wijze die hem voor ogen stond. Voor het hof staat daarmee vast dat verdachte bij het verlaten van zijn woning al had bedacht dat hij tegen diegenen die hem zouden tegenwerken de messen zou gebruiken. Verdachte heeft derhalve de gelegenheid gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en om na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op het moment dat verdachte niet werd toegelaten tot die personen met wie hij wilde spreken, was in de beleving van verdachte duidelijk dat hij zijn recht niet kreeg. Het hof is het niet met de raadsvrouw eens dat de woede van verdachte alleen gericht was tegen de medewerkers van de RSD die verdachte niet wilden spreken. De woede van verdachte richtte zich tegen een ieder die hem tegenwerkte en dat waren in casu de mensen aan de balie van de RSD, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft zijn voornemen om tegen diegenen die hem ervan weerhielden zijn recht te halen zijn messen te gebruiken, snel en doeltreffend verwezenlijkt.
Voor het hof is niet vast komen te staan dat [slachtoffer 1] is gestoken met een mes. [slachtoffer 1] is door verdachte met een mes geslagen, waarbij het lemmet haar oor heeft geraakt en waardoor [slachtoffer 1] een snijwond aan het oor opliep. Uit deze handelwijze kan niet volgen dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet had op de dood van [slachtoffer 1].
Anders dan bij de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ging aan het slaan met het mes van [slachtoffer 1] geen conflict vooraf. Als medewerkster van het CWI was [slachtoffer 1] niet betrokken bij de confrontatie tussen verdachte en de medewerkers van de RSD, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Het hof neemt aan dat de aanleiding voor de steekpartij gelegen is in het voornemen van verdachte, dat hij zijn messen zou gebruiken tegen een ieder die hem in de weg zou staan. De gedraging van verdachte jegens [slachtoffer 1] was anders dan zijn gedraging jegens [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte in een opwelling [slachtoffer 1] met het mes geslagen heeft, zonder dat hij de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij geen gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht derhalve niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade het mes heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en evenmin dat zijn opzet daarbij was gericht op het doden van die [slachtoffer 1].
Het hof acht wel bewezen dat verdachte heeft gepoogd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 meest subsidiair, onder 2 primair en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
meest subsidiair
hij op 09 oktober 2006 te Zeist,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meermalen
met een mes, in haar gezicht en/of op/tegen
haar hoofd heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
primair
hij op 09 oktober 2006 te Zeist,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in haar nek en/of hals heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
primair
hij op 09 oktober 2006 te Zeist,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk en
na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in diens nek en/of hals heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde, telkens:
Poging tot moord
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. Naar aanleiding van deze rapportages heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De advocaat-generaal komt tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Het hof heeft acht geslagen op:
- de rapportage en de aanvullende rapportage van drs. J.J.F.M. de Man, psychiater, respectievelijk gedateerd 19 juni 2007 en 27 mei 2009;
- de rapportage van prof. dr. C. de Ruiter, psycholoog, gedateerd 14 januari 2008, en haar aanvullende brief van 13 mei 2009;
- de rapportage en de aanvullende rapportage van de heer T.A. Wouters, psychiater, en de heer J.M. Oudejans, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, respectievelijk gedateerd 19 juni 2007 en 26 mei 2009.
De voornoemde gedragsdeskundigen zijn tevens als deskundigen gehoord ter zitting van het hof op 29 mei 2009.
Psychiater T.A. Wouters en psycholoog J.M. Oudejans hebben verdachte nader onderzocht en daarover in hun rapport van 26 mei 2009, in aanvulling op hun rapport van 19 juni 2007, onder meer het volgende geconcludeerd -zakelijk weergegeven-:
“Hoewel er concrete aanleidingen zijn geweest die in de aanloop tot de feiten tot krenking van de persoonlijkheid hebben geleid, is een deel van de gedragsproblematiek mogelijk ook bepaald door een grotere kwetsbaarheid met betrekking tot de zelfhandhaving door een (relatief snel progressieve) schizofrene ontwikkeling. Uit het onderhavige onderzoek komt echter geen concrete onderbouwing naar voren dat betrokkene sterker in de ban van zijn problematiek heeft verkeerd (bijvoorbeeld doordat hij reeds toen al meer op zijn hoede zou zijn geweest voor vigerende duivelse intenties) dan tijdens het voorgaande onderzoek beschreven, waardoor betrokkene ook nu geacht wordt in elk geval verminderd toerekeningsvatbaar te zijn geweest.”
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben Oudejans en Wouters hier aan toegevoegd dat er mogelijk ruimte is om tot de conclusie van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid te komen, maar dat er huns inziens geen sprake kan zijn van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het thans bewezenverklaarde kan verdachte, aldus deze deskundigen, in beperkte mate worden toegerekend.
In haar brief van 13 mei 2009 stelt psycholoog prof. dr. C. de Ruiter dat de conclusies van haar rapport van 14 januari 2008 nog steeds geldig zijn. Zij heeft het niet zinvol geacht om verdachte opnieuw psychodiagnostisch te onderzoeken. De problematiek van verdachte is volgens De Ruiter dermate ernstig en chronisch, dat van een nieuw onderzoek geen nieuwe resultaten te verwachten waren. In haar rapport van januari 2008 heeft De Ruiter -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende geconcludeerd:
“Betrokkene lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Het is zeer waarschijnlijk dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook sprake was van paranoïde schizofrenie. De paranoïde schizofrenie heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tenlastegelegde. Personen met deze stoornis kunnen overgaan tot het gebruik van geweld onder invloed van waandenkbeelden. In dit geval zijn waarschijnlijk beide typen waanideeën van invloed geweest: aan de ene kant de achterdocht en het gevoel niet serieus te worden genomen door de sociale dienst; aan de andere kant de grootheidsideeën gevoed vanuit zijn religieuze achtergrond. Het geheel van psychische factoren die een rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde overzien, kom ik tot een conclusie van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.”
Psychiater drs. J.J.F.M. de Man heeft in het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep verdachte nader onderzocht en daarover (aanvullend) gerapporteerd . Hij heeft in zijn tweede rapport, gedateerd 27 mei 2009, onder meer het volgende geconcludeerd -zakelijk weergegeven-:
“Betrokkene is lijdende aan de ziekte schizofrenie. Deze ziekte heeft er bij betrokkene toe geleid, dat hij zich in toenemende mate is gaan zien als een gezondene van de Almachtige, en als zodanig gerechtigd, alle hulp en steun te ontvangen die hem toekomt. Toen deze hem onthouden werden ontstak hij in psychotische razernij met de (bij enige andere interpretatie van het gebeurde ook volledig buitenproportionele) delicten als het directe gevolg. Deze sterke mate van verband tussen stoornis en delict maakt zonder de stoornis het delict vrijwel onbestaanbaar. Derhalve kan vanuit psychiatrisch oogpunt worden gesteld dat de te laste gelegde feiten, indien deze bewezen worden geacht, niet aan betrokkene zijn toe te rekenen.”
In aanvulling op zijn rapportages heeft psychiater De Man ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt dat er behalve de buitensporigheid van de middelen volgens hem geen duidelijk motief aan het delict ten grondslag lag.
Met de conclusie van prof. dr. C. de Ruiter, te weten dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten zeer waarschijnlijk sprake was van paranoïde schizofrenie, waardoor het bewezenverklaarde hem sterk verminderd kan worden toegerekend, kan het hof zich verenigen. Het hof acht de redenering van De Ruiter overtuigend en acht zich gesteund in deze opvatting door de conclusies van Wouters en Oudejans, die ter zitting van het hof hebben aangegeven zich eveneens te kunnen vinden in de conclusie tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Aan de conclusie van psychiater De Man komt naar het oordeel van het hof minder betekenis toe. Het ontbreken van toerekeningsvatbaarheid heeft als uitzondering te gelden en drie van de vier deskundigen komen tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten nog in enige mate aan verdachte toe te rekenen zijn.
Het hof neemt de conclusie van prof. dr. C. de Ruiter over, in die zin dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Het hof verwerpt dan ook het beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens driemaal poging tot moord (1 primair, 2 primair, 3 primair) tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens de ook thans bewezenverklaarde feiten (poging tot zware mishandeling en tweemaal poging tot moord) tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens driemaal poging tot moord (1 primair, 2 primair, 3 primair) tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft op 9 oktober 2006 een bloedbad aangericht bij de Sociale Dienst in Zeist. Hij is op klaarlichte dag naar de Sociale Dienst toegegaan met twee messen op zak. Toen hij aldaar niet kreeg wat hij wilde heeft hij twee mensen die achter de balie werkzaam waren met een mes in de nek/hals gestoken en heeft hij vervolgens een medewerkster met een mes in het gezicht geslagen. Op het moment van de steekpartij waren er veel mensen aanwezig bij de Sociale Dienst, die getuige zijn geweest van de steekpartij of van de ravage die verdachte had aangericht.
De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht. Dat zij beiden de steekpartij hebben overleefd is te danken aan het onmiddellijk ingrijpen van omstanders en de snelle hulpverlening.
[Slachtoffer 2] heeft enkele dagen in het ziekenhuis gelegen en is meerdere keren geopereerd. Zij ondervindt nog dagelijks de fysieke en psychische gevolgen van de steekpartij. Door de messteek zijn onder meer aderen en een zenuw beschadigd die de grote schouderspier bedienen, waardoor zij blijvende schade aan haar schouder heeft en vrijwel niets meer automatisch kan. Zij is niet in staat om fulltime te werken en ook huishoudelijk werk valt haar zwaar. [Slachtoffer 2] heeft nog steeds veel last van angsten. Zij is onder behandeling geweest voor posttraumatische stress.
Door de steekwond in zijn hals heeft slachtoffer [slachtoffer 3] veel bloed verloren. Hij moest in het ziekenhuis worden geopereerd en heeft een week in het ziekenhuis gelegen. Ook nadien heeft [slachtoffer 3] veel fysieke klachten gehad. Inmiddels gaat het weer wat beter met hem. Ook [slachtoffer 3] is onder behandeling geweest voor een posttraumatisch stresssyndroom.
Naar de ervaring leert zullen de slachtoffers nog geruime tijd de negatieve gevolgen ondervinden van hetgeen verdachte hen heeft aangedaan.
De Sociale Dienst is een voor het publiek toegankelijke instelling. Een gebeurtenis als de steekpartij op 9 oktober 2006 brengt gevoelens van onveiligheid en angst met zich mee, voor medewerkers van Sociale Diensten en andere publieke dienstverleners, en voor de samenleving als geheel. Een adequate en ongestoorde dienstverlening waar deze worden verlangd, is in het belang van de samenleving. Dat dienstverleners te maken krijgen met agressie en geweld valt niet te tolereren.
De bewezenverklaarde feiten betreffen ernstige feiten, waarop in de wet hoge maximumstraffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feiten die zo ernstig zijn en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend zijn dat in beginsel alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur recht doet.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 mei 2009, waaruit is gebleken dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Indien geen aanleiding zou zijn tot oplegging van de hierna te bespreken maatregel naast de hierna te bepalen gevangenisstraf, zou in het bijzonder vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten het hof een gevangenisstraf dienen op te leggen voor de duur van zeven jaren.
In hun aanvullende rapport hebben psycholoog Oudejans en psychiater Wouters geconstateerd dat betrokkene enig probleem- en/of ziektebesef ontbeert. Er is volgens hen geen vooruitzicht dat de zelfredzaamheid van betrokkene op enigerlei termijn dusdanig zal terugkeren dat hij – zonder risico op de noodzaak weer terug te moeten vallen op overheidsinstanties hetgeen zal blijven aanhaken aan zijn paranoïde wanen – weer zou kunnen re-integreren in de maatschappij. Oudejans en Wouters adviseren het hof aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met verpleging van overheidswege. Zij zien geen mogelijkheden voor succesvolle behandeling in een minder stringent kader.
Ter zitting hebben Oudejans en Wouters verklaard dat betrokkene geen probleembesef heeft en dat dit onherroepelijk tot problemen zal leiden bij psychiatrische behandeling in een ander kader dan dat van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Psycholoog De Ruiter komt tot de conclusie dat een onbehandelde paranoïde schizofrenie, waarbij geen sprake is van ziektebesef en ziekte-inzicht en waarbij tevens sprake is van serieus middelengebruik in de voorgeschiedenis, bij iemand die al eerder geweld heeft gebruikt een zeer hoog recidiverisico oplevert. Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging acht zij noodzakelijk.
Volgens psychiater De Man maakt het expansieve zelfbeeld van betrokkene, dat hem in zijn ogen buiten de wet plaatst, betrokkene gevaarlijk. De mate van institutionele beveiliging die betrokkene behoeft is alleen te realiseren binnen een instelling waar de maatregel terbeschikkingstelling ten uitvoer wordt gelegd. Het ontbreken van ziekte-inzicht, de behoefte aan maximale institutionele beveiliging en de noodzaak van intensieve behandeling - welke volgens De Man in toenemende mate gaat blijken - maken dat een poging tot behandeling ex BOPZ in de reguliere psychiatrie uitgesloten moet worden geacht als volstrekt onverantwoord . Een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden en zonder bevel verpleging wordt door De Man dan ook met klem ontraden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om te gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht worden gelast in het geval dat een strafbaar feit niet kan worden toegerekend aan de verdachte. Gelet op het oordeel van het hof dat de bewezenverklaarde feiten, zij het in sterk verminderde mate, aan verdachte kunnen worden toegerekend, is plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van deze strafzaak niet mogelijk.
Het hof acht de kans op herhaling van ernstig delictgedrag van verdachte op grond van zijn stoornis aanzienlijk. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden en wel binnen een dwingend kader, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist en het gaat om bewezenverklaarde feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Het hiervoor vermelde dwingt tot de beslissing om aan verdachte naast een gevangenisstraf van na te melden duur, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feiten die zeer ernstig zijn en veel onrust en gevoelens van onveiligheid teweegbrengen in de samenleving. Het hof overweegt echter dat de maatschappelijke onrust met name gelegen is in de onberekenbaarheid van verdachte en het gevaar dat hij vormt voor de samenleving. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf een passende reactie, maar deze gevangenisstraf zal van relatief korte duur zijn. Het hof gaat er daarbij van uit dat - gelet op de aard van de stoornis waar verdachte aan lijdt en waarvan genezing of herstel niet mogelijk is - de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vele jaren zal duren. Oplegging van een gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal derhalve verdachte langdurig de vrijheid benemen. Het hof ziet daarin aanleiding de duur van de gevangenisstraf te beperken.
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 7.950,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Deze vordering is in hoger beroep niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 8.257,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De vordering is in hoger beroep niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 meest subsidiair, onder 2 primair en onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kledingstukken, te weten: een broek (grijs, trainingsbroek), een trui (zwart), twee stuks ondergoed (grijs lang en wit), een paar sokken (wit);
- een brief, Sociale Dienst kenmerk 290001/060283.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van EUR 7.950,00 (zevenduizend negenhonderdvijftig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 7.950,00 (zevenduizend negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 (vierenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van EUR 8.257,95 (achtduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en vijfennegentig cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van EUR 8.257,95 (achtduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr H. Abbink en mr C.G. Nunnikhoven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 12 juni 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.