ECLI:NL:GHARN:2009:BI8018

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
T2008/283
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stikkelbroeck
  • A. Bartelds
  • R. Rutgers van der Loeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en verdragsschending in strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht van 3 september 2008, die de terbeschikkingstelling van de betrokkene met twee jaar had verlengd. De raadsman van de betrokkene verzocht het hof om rekening te houden met de schending van artikel 5, lid 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en vroeg om deze schending te verdisconteren in de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging of in de termijn van verlenging van de maatregel. Het hof oordeelde dat de erkenning van de verdragsrechtelijke schending op zichzelf al voldoende bevrediging biedt voor het geschonden rechtsgevoel.

Het hof heeft de verzoeken van de raadsman om de verdragsschending te verdisconteren in de beslissing over de verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, omdat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is op deze procedure. Ondanks de behandelvoortgang en de aanvragen voor onbegeleid verlof, oordeelde het hof dat het niet realistisch was om binnen een jaar de terbeschikkingstelling te beëindigen. De betrokkene had nog steeds intensieve behandeling en begeleiding nodig, gezien het aanwezige delictgevaar en de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling van de betrokkene met een termijn van twee jaar verlengd. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee raadsheren, met inachtneming van de adviezen van deskundigen en de behandelvoortgang van de betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen in het kader van terbeschikkingstelling en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2008\283
Beslissing d.d. 9 juni 2009
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Naam],
[geboren te] [op],
[verblijvende in].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 3 september 2008, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
• de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 28 maart 2003, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd (ter zake van onder meer de voortgezette handeling van poging tot doodslag en brandstichting);
• het op 19 juni 2008 op grond van artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies van de [kliniek], strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar, alsmede de in dat artikel bedoelde aantekeningen;
• de vordering van de officier van justitie van 9 juli 2008, ingekomen ter griffie van bovenvermelde rechtbank op 9 juli 2008 en strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene met een termijn van twee jaar;
• het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg hetwelk heeft geleid tot de beslissing waarvan beroep;
• de beslissing waarvan beroep;
• de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde gedateerd 11 september 2008;
• een faxbericht van [naam], verbonden aan de [kliniek] gedateerd 12 mei 2009, met als bijlage de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot het verloop van de behandeling van betrokkene.
Overwegingen:
• Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en op grond van hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
• De raadsman heeft ter zitting primair betoogd dat het hof rekening dient te houden met de schending van artikel 5 lid 4 van het EVRM en verzocht daarbij de verdragsschending te verdisconteren in een beslissing op het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, dan wel in de termijn waarmee de maatregel verlengd zou moeten worden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim acht maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman de verdragsschending te verdisconteren in de te nemen beslissing over de eventuele termijn waarmee de maatregel verlengd zou moeten worden, waarbij de raadsman waarschijnlijk doelt op artikel 359a, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, is het hof van oordeel dat bedoeld artikel niet van overeenkomstige toepassing is op de procedure ten aanzien van de verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.
• De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de verstrekte aanvullende informatie van 26 mei 2009 en de daarin beschreven behandelvoortgang voldoende aanleiding biedt om te veronderstellen dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging dient te worden overwogen en verzoekt daartoe de behandeling voor drie maanden aan te houden teneinde de Reclassering Nederland in de gelegenheid te stellen een maatregelenrapport op te doen stellen.
De raadsman heeft meer subsidiair een beroep gedaan op de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging zoals gesteld in artikel 38 g, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verzoeken tot aanhouding, teneinde te bezien of een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aan de orde kan zijn, zullen worden afgewezen, omdat het hof het hiervoor, gelet op de inhoud van de rapportage, te vroeg vindt.
• In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit de advisering van de kliniek volgt dat bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en afhankelijke kenmerken en cannabisafhankelijkheid. Tevens is er sprake van psychosociale en omgevingsproblemen. Er is sprake van behandelvoortgang en er is inmiddels onbegeleid verlof aangevraagd. Er zijn daarnaast nog behandelvoornemens op het gebied van gewetensontwikkeling, empatische vermogen, verslavingsbehandeling en agressieregulatie. Verder is het voor de komende periode van belang dat betrokkene buiten de kliniek een dagbesteding vindt en vasthoudt. Gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek en de aanwezige kenmerken van psychopathie is het noodzakelijk dat betrokkene de komende periode intensief begeleid en gecontroleerd wordt, omdat de mogelijkheid van een terugval in middelengebruik of agressie aanwezig is. Het recidiverisico op korte en middellange termijn wordt als hoog ingeschat.
Het uitgangspunt van het hof is dat, wanneer aannemelijk is geworden dat behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikkingstelling in principe verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof stelt vast dat, ondanks het feit dat er sprake is van een behandelvoortgang en de onbegeleide verloven inmiddels zijn aangevraagd, het niet te verwachten is dat binnen een jaar gronden aanwezig zijn die een beëindiging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigen. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar zou bij betrokkene ten onrechte de verwachting kunnen wekken dat dit wel het geval zou kunnen zijn.
Gelet op het onverminderd aanwezige delictgevaar, het feit dat betrokkene nog gedurende lange tijd behandeling, zorg en structuur nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 3 september 2008 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde { NAAM }.
Wijst de verzoeken om aanhouding af.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Stikkelbroeck als voorzitter,
mrs Bartelds en Rutgers van der Loeff als raadsheren,
en drs Harmsen en drs Vecht-Van den Bergh als raden,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2009.
Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.