ECLI:NL:GHARN:2009:BI8835

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.113/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Garos
  • J. Breemhaar
  • M. Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake rekening en verantwoording door bewindvoerder na overlijden moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante, dochter van de overleden moeder, tot het opnieuw laten afleggen van rekening en verantwoording door de bewindvoerder, die ook haar zus is. De kantonrechter had eerder, op 26 maart 2008, het verzoek van appellante afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de bezwaren van appellante tegen de rekeningen en verantwoordingen van de bewindvoerder niet gegrond waren.

De zaak begon met de instelling van bewind over de goederen van de moeder op 27 april 2005, waarbij de geïntimeerde, de zus van appellante, als bewindvoerder werd aangesteld. Na het overlijden van de moeder op 1 oktober 2006, diende appellante diverse vragen in over het gevoerde bewind. De kantonrechter had in maart 2008 een beschikking gegeven, waartegen appellante in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de bezwaren van appellante tegen de rekeningen en verantwoordingen ten onrechte had afgewezen, maar dat er geen gronden waren om de bewindvoerder opnieuw verantwoording te laten afleggen.

Het hof concludeerde dat de administratieve fouten in de AWBZ-bijdragen niet voldoende waren om de beslissing van de kantonrechter te vernietigen. De formulieren van de rekening en verantwoording waren niet geheel correct, maar de basis van de verantwoording lag bij de girorekening, waaruit bleek dat er geen dubbele uitgaven waren gedaan. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kantonrechter, waarmee het verzoek van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 april 2009
Zaaknummer 200.009.113/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: appellante,
behandelend advocaat mr. J.C.C.M. Brand, kantoorhoudende te Westervoort,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: geïntimeerde,
in persoon verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van 26 maart 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, sector kanton, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 25 juni 2008, heeft appellante verzocht de beschikking van 26 maart 2008 te vernietigen voor zover het de beslissing betreft tot afwijzing van de bezwaren van appellante tegen de door geïntimeerde gedane rekeningen en verantwoordingen en opnieuw beslissende de bezwaren van appellante tegen die rekeningen en verantwoordingen gegrond te verklaren en te bevelen dat geïntimeerde, met in achtneming van de bezwaren van appellante, opnieuw verantwoording zal afleggen tegenover een door het hof te bepalen kantonrechter.
Van de geïntimeerde is geen verweerschrift binnengekomen. Zij heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d.
27 augustus 2008 met bijlagen, van mr. Brand.
Ter zitting van 17 februari 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn appellante, bijgestaan door haar behandelend advocaat, en geïntimeerde.
De beoordeling
De feiten
1. Bij beschikking van de kantonrechter te Alkmaar van 27 april 2005 is een bewind ingesteld over de goederen van [moeder], met benoeming van geïntimeerde tot bewindvoerder. Appellante en geïntimeerde zijn beiden dochters van [moeder].
2. Op 1 oktober 2006 is [moeder] overleden, waardoor aan de onderbewindstelling van rechtswege een einde is gekomen.
3. Daarna heeft appellante in diverse brieven vragen gesteld ten aanzien van het gevoerde bewind. Op die brieven is zowel door de voormalige bewindvoerder als de griffier en de kantonrechter gereageerd.
4. Op 23 december 2007 heeft een zitting van de kantonrechter plaatsgevonden. Omdat geen schikking kon worden bereikt, heeft de kantonrechter op grond van artikel 1:445 jo 1: 374 lid 2 BW op 26 maart 2008 een beschikking gegeven. Tegen deze beschikking is door appellante hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het appel
5. De beschikking van 26 maart 2008 is aan te merken als een gedeeltelijke eindbeschikking, voor zover daarbij in het dictum appellante niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de op 29 juli 2005 verleende machtiging en de bezwaren van appellante tegen de rekeningen en verantwoordingen zijn afgewezen, en voor het overige als een tussenbeschikking. Nu appellante tegen het eindbeschikkingsgedeelte grieven heeft ingebracht, kan zij in het hoger beroep worden ontvangen.
Het geschil
6. Appellante heeft bij haar beroepschrift gesteld dat de kantonrechter ten onrechte de bezwaren van appellante tegen de rekening en de verantwoording door geïntimeerde over de periodes 1 mei 2005 tot 1 mei 2006 en 1 mei 2006 tot en met 1 oktober 2006 heeft afgewezen en derhalve de rekeningen en verantwoordingen ten onrechte heeft goedgekeurd.
7. In de toelichting op deze grief heeft appellante vermeld dat de SVB in de periode van 1 mei 2005 tot 1 mei 2006 de eigen bijdrage AWBZ verrekende met de AOW-uitkering van [moeder]. Het gevolg hiervan was dat [moeder] maandelijks een aanmerkelijk lagere AOW-uitkering ontving. Geïntimeerde heeft de netto-uitkering, dus verminderd met de eigen bijdrage AWBZ, opgenomen in het overzicht van inkomsten. Daarnaast heeft de geïntimeerde de eigen bijdrage AWBZ ook opgenomen in het overzicht van de uitgaven. Naar de mening van appellante is het gevolg hiervan dat de eigen bijdrage AWBZ in feite tweemaal als uitgave is opgenomen op de formulieren 'Rekening & Verantwoording' met betrekking tot het bewind over de goederen [moeder] en aldus tweemaal in mindering is gebracht op de inkomsten van [moeder].
8. Geïntimeerde heeft zich ter zitting van het hof verweerd tegen de grief van appellante door te stellen dat zij de formulieren van de kantonrechter voor de volledigheid op deze wijze heeft ingevuld.
De beoordeling
9. Het hof stelt vast dat appellante alleen grieven heeft ontwikkeld tegen de wijze waarop geïntimeerde de AWBZ-bijdragen op de formulieren van de kantonrechter heeft geadministreerd. Daarnaast stelt het hof vast dat er geen grieven zijn gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat de hulp- en dienstverlening aan [moeder] binnen de kring van de familie plaatsvond en derhalve op het punt van de rekening en verantwoording niet op één lijn mag worden geplaatst met hulp- en dienstverlening door een daartoe geëquipeerde, professionele dienstverlener. Het hof neemt deze overweging van de kantonrechter daarom als uitgangspunt.
10. Hoewel de AWBZ-bijdragen naar het oordeel van het hof niet geheel juist zijn geadministreerd op de formulieren 'Rekening en Verantwoording', zijn die formulieren slechts een overzicht van de inkomsten en uitgaven. De basis van de rekening en verantwoording wordt niet door die formulieren, maar door de girorekening gevormd. Uit de afschriften van de girorekening blijkt niet dat er daadwerkelijk - onder welke noemer dan ook - dubbele uitgaven zijn gedaan van de AWBZ-gelden. Ook anderszins zijn daar geen reële aanknopingspunten voor te vinden. Er zijn derhalve geen gronden om te bevelen dat geïntimeerde opnieuw verantwoording zal afleggen tegenover een door het hof te bepalen kantonrechter.
Slotsom
11. Het voorgaande brengt met zich dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Breemhaar en Bosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2009 in bijzijn van de griffier.