ECLI:NL:GHARN:2009:BI9535

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001336-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijke geweldpleging en mishandeling in een woonwijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1977 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was niet ter terechtzitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.A. Huibers. De zaak betreft openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd in 2004. De verdachte en zijn mededader hebben in een woonwijk geweld tegen twee anderen gepleegd, en enkele maanden later heeft de verdachte een derde persoon in het gezicht gestompt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot straffen, maar de verdachte is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een werkstraf van 135 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, en dat hij de derde persoon heeft mishandeld. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en mishandeling gehandhaafd.

Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen en de werkstraf met 10% verminderd. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 108 uren, met vervangende hechtenis van 54 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de werkstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001336-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-280183-04
Arrest van 23 juni 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 september 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte wegens de feiten 1 en 2 zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van honderdvijfendertig uren, subsidiair zevenenzestig dagen hechtenis en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2004 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat 1], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen en/of op de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, gooien met (bak)stenen, althans harde en/of zware voorwerpen, tegen of op, in elk geval in de richting van de/het licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2];
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2004 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een aantal onbekend gebleven personen en/of[slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan tegen of op de licha(a)m(en) van die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of die [slachtoffer 3], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 3] tegen of op haar lichaam, heeft gestompt en/of geslagen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (pijnlijke linkerkaak) voor die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2004 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) (met kracht) tegen of op haar gezicht, althans haar hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 april 2004 in de gemeente [gemeente] met een ander, op een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen tegen de lichamen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- het gooien met stenen in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
2. subsidiair
hij op 3 juli 2004 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3] tegen haar gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2 subsidiair:
mishandeling.
Kwalificatieverweer
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen sprake is van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Er was slechts sprake van een vechtpartij tussen twee groepen personen en er was gedurende die vechtpartij, die zich in de vroege morgen afspeelde, niemand op straat. In zo'n geval is er, aldus de raadsman, niet sprake van schending van de openbare orde, welk belang nu juist wordt beschermd door genoemd artikel. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde.
Het hof verwerpt dit verweer dat feitelijke grondslag mist, en dat geen steun vindt in het recht. De vechtpartij vond weliswaar plaats in de vroege morgen, maar het gebeuren vond plaats op de openbare weg, in een woonwijk. Het voorval was voor iedereen goed waarneembaar, hetgeen blijkt uit de verklaringen die verschillende getuigen daarover hebben afgelegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 18 april 2004 op de openbare weg te [plaats] openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen twee anderen. Verdachte en zijn mededader hebben door hun manier van handelen de lichamelijke integriteit van hun slachtoffers aangetast. Voordat het tot de uiteindelijke gewelddadigheden kwam, hebben verdachte en zijn mededader hun slachtoffers, die in een auto reden, eerst enige tijd op een verkeersgevaarlijke wijze gevolgd.
Openlijk gewelddadig optreden is in het algemeen, en in groepsverband in het bijzonder, zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Slachtoffers van dergelijk geweld kunnen daarvan nog langdurig psychische klachten ondervinden. Ook op de getuigen kan het waarnemen van dergelijk geweld een diepe indruk maken. Het hof houdt er bij de bepaling van de straf ook rekening mee, dat in het onderhavige geval de in deze zaak als slachtoffers aangeduide personen op vergelijkbare wijze geweld hebben gebruikt tegen verdachte en zijn mededader.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 3] op 3 juli 2004. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van dit slachtoffer.
Het hof heeft kennis genomen van een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het bovenstaande acht het hof - in beginsel - een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis passend en geboden.
Echter, in het onderhavige geval is de totale duur van het geding zodanig is dat een inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM moet worden aangenomen. Het hof zal daarmee rekening houden bij de bepaling van de strafmaat, in die zin dat op voormelde werkstraf tien procent in mindering dient te worden gebracht. Aldus heeft voldoende compensatie plaatsgevonden voor overschrijding van de redelijke termijn.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c(oud), 22d, 57 (oud), 63 (oud), 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdacht uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vierenvijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. G. Dam en mr. H.K. Elzinga, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde mr. Elzinga voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.