ECLI:NL:GHARN:2009:BJ4169
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- I.A. Katz-Soeterboek
- C.J.H.G. Bronzwaer
- W. Duitemeijer
- Rechtspraak.nl
Ongerechtvaardigde verrijking en investeringen in gehuurde onroerend goed
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een coöperatie (appellante) en een particuliere verhuurder (geïntimeerde) met betrekking tot ongerechtvaardigde verrijking. De appellante had investeringen gedaan in een gehuurd kassencomplex, dat zij had aangepast voor gebruik als caravanstalling. Na het beëindigen van de huurovereenkomst stelde de appellante dat zij door het verlies van de huurovereenkomst niet in staat was om haar investeringen terug te verdienen, en vorderde zij een schadevergoeding op grond van artikel 7:216 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De geïntimeerde daarentegen betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de vergunning voor het stallingsbedrijf tijdelijk was en het complex uiteindelijk gesloopt zou moeten worden.
Het hof oordeelde dat de appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij was verarmd door de investeringen. Het hof stelde vast dat de door de appellante in vrije tijd bestede uren niet als verarming konden worden gezien, omdat niet was aangetoond dat zij in die tijd andere inkomsten had kunnen genereren. Bovendien bleek uit de overgelegde bescheiden niet dat de investeringen een substantiële omvang hadden, die niet afgeschreven konden worden aan het einde van de huurovereenkomst. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde weliswaar profijt had gehad van de veranderingen, maar dat dit niet leidde tot de conclusie dat de verrijking ongerechtvaardigd was. De vordering in reconventie van de appellante werd afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter, met veroordeling van de appellante in de kosten van het hoger beroep.