ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6905

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002869-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in verkrachtingszaak wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De minderjarige verdachte werd beschuldigd van verkrachting, maar het hof sprak hem vrij omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de aangeefster door de verdachte gedwongen was tot de ten laste gelegde seksuele handelingen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de verdachte op het moment van het delict functioneerde op het niveau van een kleuter. Dit betoog werd door het hof verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor analoge toepassing van artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering in deze context.

Het hof oordeelde dat de rechtbank in eerste aanleg de verdachte had veroordeeld tot een straf, maar dat het hof, na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het vonnis vernietigde en opnieuw recht deed. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke jeugddetentie van zeven maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen, en het hof hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

De zaak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om minderjarigen. Het hof stelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn functioneringsniveau, op andere manieren in de rechtsgang kunnen worden meegenomen, maar niet als grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen dienen. De uitspraak van het hof is een belangrijke bevestiging van de rechtsbeginselen die gelden in strafzaken, met name in gevallen waarin de verdachte minderjarig is.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002869-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-610001-06
Arrest van 3 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 november 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de Rijksinrichting voor Jongens Den Engh te Den Dolder,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 4 september 2008 en 20 augustus 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
7 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat vervolging van verdachte niet opportuun is. De raadsman heeft hiertoe in de eerste plaats aangevoerd dat verdachte ten tijde van het delict op het niveau van een kleuter functioneerde en dat daarom artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) analoog dient te worden toegepast. In de tweede plaats heeft hij aangevoerd dat een veroordeling de kans op het verkrijgen van een verblijfsstatus in Nederland voor verdachte verkleint, terwijl hij die status wel nodig heeft in het kader van de reeds ingezette begeleiding.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, is voorbehouden aan de officier van justitie. De wijze waarop - in geval van vervolging - die belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat in zijn algemeenheid niet ter beoordeling van de rechter. Dit is slechts anders indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke voorschriften of beginselen van behoorlijke procesorde.
In de onderhavige zaak heeft de raadsman van verdachte in de eerste plaats aangevoerd dat de vervolging in strijd is met een wettelijk voorschrift, te weten artikel 486 Sv. Het hof verwerpt dit verweer, nu artikel 486 Sv - waarin wordt bepaald dat geen vervolging kan plaatsvinden indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt - betrekking heeft op de kalenderleeftijd van verdachte. Voor analoge toepassing van dit artikel biedt de wet geen ruimte. Aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte (waaronder de vraag of hij wel of niet leeftijdsadequaat functioneert) kan op andere wijze - te weten in het kader van de toerekeningsvatbaarheid en/of de strafmaat - recht worden gedaan.
Voor zover de raadsman aan de hand van de hierboven weergegeven argumenten heeft willen betogen dat het openbaar ministerie door verdachte te vervolgen in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde heeft gehandeld, wordt dit verweer eveneens verworpen. Niet valt in te zien waarom de door de raadsman genoemde omstandigheden zouden moeten leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 januari 2004 tot en met 7 november 2005 in de gemeente [gemeente] (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (meermalen),
- zijn (stijve) penis (tollie) in de vagina (poenie) en/of de anus/billen en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt en/of
- (vervolgens) heen en weer gaande bewegingen gemaakt en/of
- zijn (stijve) penis over de tepels van die [slachtoffer] gewreven en/of
- aan de tepel(s)/borst(en) van die [slachtoffer] gezogen
en bestaande dat geweld of die ander feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) heeft gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt op/tegen haar hoofd, in ieder geval op/tegen haar lichaam en/of haar lichaam door elkaar heeft geschud en/of
- (met kracht) met een paraplu, althans een vergelijkbaar (hard) voorwerp heeft geslagen op/tegen haar be(n)e(en), in ieder geval op/tegen haar lichaam en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) bij haar lichaam heeft (vast)gepakt en/of
- die [slachtoffer] met een touw/snoer/draad, althans een vergelijkbaar voorwerp, heeft vast-gebonden en/of
- de handen van die [slachtoffer] (op haar rug) heeft vastgehouden en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "als je dit verteld, dan ga ik je verkrachten en/of dan zet ik je in bos en/of dan pak ik je moeder", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Met name acht het hof niet overtuigend bewezen dat aangeefster door verdachte is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. S.H. Wachter en
mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier.