ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6905
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van minderjarige verdachte in verkrachtingszaak wegens gebrek aan bewijs
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De minderjarige verdachte werd beschuldigd van verkrachting, maar het hof sprak hem vrij omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de aangeefster door de verdachte gedwongen was tot de ten laste gelegde seksuele handelingen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat de verdachte op het moment van het delict functioneerde op het niveau van een kleuter. Dit betoog werd door het hof verworpen, omdat de wet geen ruimte biedt voor analoge toepassing van artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering in deze context.
Het hof oordeelde dat de rechtbank in eerste aanleg de verdachte had veroordeeld tot een straf, maar dat het hof, na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het vonnis vernietigde en opnieuw recht deed. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke jeugddetentie van zeven maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen, en het hof hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
De zaak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om minderjarigen. Het hof stelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn functioneringsniveau, op andere manieren in de rechtsgang kunnen worden meegenomen, maar niet als grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen dienen. De uitspraak van het hof is een belangrijke bevestiging van de rechtsbeginselen die gelden in strafzaken, met name in gevallen waarin de verdachte minderjarig is.