ECLI:NL:GHARN:2009:BK0192
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J. Kuiper
- A. de Hek
- F. Fikkers
- Rechtspraak.nl
Uitleg samenlevingsovereenkomst en berekening gerealiseerde meerwaarde na beëindiging van een affectieve relatie
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de uitleg van een samenlevingsovereenkomst en de berekening van de gerealiseerde meerwaarde na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Veer, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B.J. Ittman, hadden van 1 januari 2004 tot mei 2007 samengewoond in een woning die eigendom was van de appellant. Na het verbreken van de relatie heeft de geïntimeerde enige tijd in de woning verbleven, waarna de woning op 31 maart 2008 is verkocht. De partijen hadden op 24 februari 2005 een hypothecaire lening afgesloten en een notariële samenlevingsovereenkomst getekend, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van de waardeveranderingen van de woning.
In eerste aanleg heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 oktober 2008 een vonnis gewezen waarin de gerealiseerde overwaarde van de woning werd vastgesteld op € 103.002,-. De rechtbank heeft de investeringen van beide partijen in de woning berekend, waarbij de investering van de appellant op € 116.669,- werd vastgesteld en die van de geïntimeerde op € 70.000,-. De rechtbank oordeelde dat de geïntimeerde recht had op 37,5% van de gezamenlijke investering, wat resulteerde in een bedrag van € 38.625,-.
De appellant ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij hij onder andere de hoogte van de investering van de geïntimeerde betwistte. Het hof oordeelde dat de berekening van de overwaarde en de investeringen herzien diende te worden. Het hof kwam tot de conclusie dat de geïntimeerde recht had op 30,6% van de gerealiseerde meerwaarde, wat neerkwam op een bedrag van € 37.332,-, waarvan zij reeds € 9.500,- had ontvangen uit het bouwdepot. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de appellant verplichtte tot een hoger bedrag dan € 27.832,- en bekrachtigde het vonnis voor het overige. Beide partijen werden belast met de eigen kosten in hoger beroep.