ECLI:NL:GHARN:2009:BK0192

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.740/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • A. de Hek
  • F. Fikkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg samenlevingsovereenkomst en berekening gerealiseerde meerwaarde na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de uitleg van een samenlevingsovereenkomst en de berekening van de gerealiseerde meerwaarde na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Veer, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B.J. Ittman, hadden van 1 januari 2004 tot mei 2007 samengewoond in een woning die eigendom was van de appellant. Na het verbreken van de relatie heeft de geïntimeerde enige tijd in de woning verbleven, waarna de woning op 31 maart 2008 is verkocht. De partijen hadden op 24 februari 2005 een hypothecaire lening afgesloten en een notariële samenlevingsovereenkomst getekend, waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van de waardeveranderingen van de woning.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 oktober 2008 een vonnis gewezen waarin de gerealiseerde overwaarde van de woning werd vastgesteld op € 103.002,-. De rechtbank heeft de investeringen van beide partijen in de woning berekend, waarbij de investering van de appellant op € 116.669,- werd vastgesteld en die van de geïntimeerde op € 70.000,-. De rechtbank oordeelde dat de geïntimeerde recht had op 37,5% van de gezamenlijke investering, wat resulteerde in een bedrag van € 38.625,-.

De appellant ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij hij onder andere de hoogte van de investering van de geïntimeerde betwistte. Het hof oordeelde dat de berekening van de overwaarde en de investeringen herzien diende te worden. Het hof kwam tot de conclusie dat de geïntimeerde recht had op 30,6% van de gerealiseerde meerwaarde, wat neerkwam op een bedrag van € 37.332,-, waarvan zij reeds € 9.500,- had ontvangen uit het bouwdepot. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de appellant verplichtte tot een hoger bedrag dan € 27.832,- en bekrachtigde het vonnis voor het overige. Beide partijen werden belast met de eigen kosten in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 oktober 2009
Zaaknummer 200.023.740/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM,
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
toevoeging,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.J. van der Veer, kantoorhoudende te Meppel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
toevoeging,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B.J. Ittman, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 6 februari 2008 en 8 oktober 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 januari 2009, hersteld bij exploot van 23 januari 2009, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 8 oktober 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 3 februari 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Assen (het hof verstaat: Zwolle-Lelystad) d.d. 8 oktober 2008, gewezen onder nummer 139323/HA ZA 07-1496, te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat appellant een bedrag ad € 11.100,- aan geïntimeerde dient te voldoen, althans een verrekening vast te stellen zoals Uw Hof redelijk acht met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure."
Bij memorie van antwoord, vergezeld van producties, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat de aangevoerde grief moet worden verworpen en dat het vonnis moet worden bekrachtigd met veroordeling van appellant in de proceskosten."
Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één als zodanig aangemerkte grief opgeworpen. Het hof leest in de stellingen van [appellant] ook een verholen grief.
De beoordeling
1. Tegen de door de rechtbank in het vonnis van 8 oktober 2008 onder 2.1 tot en met 2.4 vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat ook in hoger beroep van die feiten kan worden uitgegaan. Samen met hetgeen in appel tussen partijen als vaststaand heeft te gelden, komen die feiten in het kort hierop neer.
1.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad en vanaf 1 januari 2004 tot omstreeks mei 2007 samengewoond in de woning die eigendom was van [appellant]. Na het verbreken van de relatie heeft [geïntimeerde] nog enige tijd deze woning bewoond. [appellant] heeft de woning verkocht en per 31 maart 2008 in eigendom aan de kopers overgedragen.
1.2 [appellant] en [geïntimeerde] zijn op 24 februari 2005 een gemeenschappelijke hypothecaire geldlening aangegaan uit hoofde waarvan € 227.500,- beschikbaar is gesteld; hiermee werd de oorspronkelijke hypotheek van [appellant] ter hoogte van
€ 133.331,- afgelost. Op de nieuwe hypotheek is niet afgelost.
1.3 Eveneens op 24 februari 2005 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten waarin onder meer artikel 3.c staat:
De waardeveranderingen van de(...) woning komen toe (...) aan beide partijen, ieder naar evenredigheid van zijn investering in de woning. In dit verband stellen partijen vast dat de woning (...) thans een waarde heeft van (...) € 250.000,-. De waardeveranderingen zullen verrekend worden overeenkomstig de aan deze akte te hechten berekening (...).
1.4 Er zijn twee pagina's met verschillende rekenvoorbeelden betreffende de waardevermindering overgelegd, opgesteld door de notaris, waarbij onder meer een stelpost is opgenomen voor waardevermeerderende werkzaamheden van de zijde van [geïntimeerde]. Een van die stukken (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) is door beide partijen geaccordeerd. Het andere is op verzoek van [geïntimeerde] door de notaris opgesteld na het uiteengaan van partijen en is niet door [appellant] geaccordeerd.
1.5 Tijdens de samenwoning is de woning door de vader van [geïntimeerde] grondig verbouwd en uitgebreid. Voor de door hem gewerkte uren is niet betaald. Na verkoop (voor € 337.500,-) en aflossing van de gezamenlijke hypotheek resteerde een overwaarde van € 109.026,28 welk bedrag ingevolge een beslissing van de voorzieningenrechter is gedeponeerd bij de notaris.
1.6 Het saldo van een uit hypotheekgelden gereserveerd bouwdepot van € 19.000,- hebben partijen bij helfte gedeeld. De nota van de bij verkoop ingeschakelde makelaar (ter hoogte van € 6.024,-) is nog niet in de verdeling betrokken.
2. Partijen hebben hun geschil over de wijze waarop de overwaarde tussen hen verdeeld moet worden aan de rechtbank voorgelegd.
2.1 De rechtbank heeft, voor zover in appel van belang, de te verdelen gerealiseerde overwaarde vastgesteld op € 103.002,- , te weten het bij de notaris gedeponeerde bedrag minus de makelaarskosten.
2.2 Voorts heeft de rechtbank de onder 1.3 neergelegde afspraak, gelet op het door beide partijen geaccordeerde rekenvoorbeeld, aldus uitgelegd dat partijen aanspraak hebben op een aandeel in deze overwaarde naar evenredigheid van hun investering, waarbij de investering van [appellant] € 116.669,- bedraagt (het verschil tussen de in die afspraak vastgestelde woningwaarde van € 250.000,- minus zijn oorspronkelijke hypotheekschuld van € 133.331,-). De investering van [geïntimeerde] is door de rechtbank vastgesteld op € 70.000,-. De rechtbank is daarbij uitgegaan van 3500 werkuren van de vader van [geïntimeerde] a € 20,- per uur.
2.3 Aldus heeft [geïntimeerde] recht op € 38.625,- zijnde 37,5% van de gezamenlijke investering van € 186.669,- (€ 116.669,- + € 70.000,-)..
3. Blijkens zijn als zodanig aangemerkte grief is [appellant] het niet eens met het door de rechtbank op € 70.000,- vastgestelde bedrag aan investering aan de zijde van [geïntimeerde]. De verholen grief keert zich tegen het feit dat de rechtbank op de overwaarde-uitkering aan [geïntimeerde] niet in mindering heeft gebracht het bedrag van € 9.500,- dat zij uit het bouwdepot heeft ontvangen.
4. Het hof acht de verholen grief gegrond voor zover [geïntimeerde], door de wijze waarop de rechtbank haar vordering heeft berekend, van de gelden uit het vrijkomende bouwdepot meer ontvangt dan haar evenredig aandeel in de overwaarde. Het hof komt hierop terug in overweging 9.
5. Ter toelichting op zijn andere grief voert [appellant], onder erkenning van het feit dat de vader van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht, aan dat hij het opgegeven aantal uren betwist, alsmede het gehanteerde uurtarief, waarover tevoren geen afspraken zijn gemaakt. Het opgegeven aantal uren acht [appellant] onmogelijk, omdat dit neerkomt op 17 aaneengesloten maanden met volledige werkweken van 11 uur per dag, naast de volledige baan van de vader van [geïntimeerde]. Bovendien moet worden uitgegaan van een periode van 14 maanden vanaf 24 februari 2005 tot het verbreken van de samenwoning.
[appellant] is bereid uit te gaan van een investering van € 30.000,- conform het rekenvoorbeeld.
6. [geïntimeerde] heeft betoogd dat haar vader, een ervaren timmerman, vanaf augustus 2004 vrijwel alle avonden, weekenden en enkele weken tijdens zijn vakanties werkzaam is geweest. Een urenverantwoordingsstaat is niet bijgehouden. [geïntimeerde] wijst erop dat de materiaalkosten € 75.000,- hebben bedragen. Een oude bouwformule luidde dat de verhouding tussen arbeidskosten en materiaalkosten 3:2 bedroeg. Ook daaruit blijkt dat het door haar gestelde investeringsbedrag redelijk is.
7. Het hof constateert dat de samenlevingsovereenkomst de waarde van de woning per 24 februari 2005 fixeert. De afspraken over het aandeel van partijen in de waardevermeerdering gelden dan ook pas vanaf die datum. Dat betekent dat het samenlevingscontract geen basis biedt voor verrekening van gewerkte uren tot 24 februari 2005. Voor zover de rechtbank hiermee geen rekening heeft gehouden, is de grief gegrond. In hoeverre dit [appellant] baat, zal hierna blijken.
8. De wel in aanmerking te nemen periode loopt van 24 februari 2005 tot omstreeks mei 2007, zoals onder 1.1 is vastgesteld. [appellant] heeft niet gemotiveerd weersproken dat de vader van [geïntimeerde] tot januari 2007 iedere avond van kwart voor zes tot even na achten kwam werken, plus hele lange dagen op zaterdag en soms ook op zondag, en bovendien gedurende 3 weken in de zomervakantie en in de kerstvakantie, zoals [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard. Uitgaande van 44 werkweken en 8 vakantieweken per kalenderjaar levert dit per gewone werkweek op: 2,5 uur keer 5 is 12,5 uur van maandagavond tot en met vrijdagavond; gemiddeld 12 uur per zaterdag en 3 uur per zondag is totaal 27,5 uur per week. In de 4 doorgewerkte vakantieweken gaat het hof uit van gemiddeld 60 uur per week. Aldus kan het aantal uren over 2005 vanaf 24 februari van dat jaar gesteld worden op 1120 (32 weken x 27,5 uur plus 4 weken x 60 uur) en over 2006 op 1450 (44 weken x 27,5 uur plus 4 weken x 60 uur). [appellant] heeft niet gemotiveerd weersproken dat een uurtarief van € 20,- billijk is voor een ervaren timmerman, zodat ook het hof hiervan uitgaat. [appellant] heeft, gezien het voorgaande, niet gemotiveerd weersproken dat de investering van [geïntimeerde] € 51.400,- bedraagt (2570 uur a € 20,-).
9. Herberekening van ieders aandeel in de gerealiseerde meerwaarde leidt dan tot de volgende som:
Gerealiseerde meerwaarde is € 103.002,-; vermeerderd met € 19.000,- uit het bouwdepot is dat totaal € 122.002,-.
Investering [appellant] is € 116.669
Investering [geïntimeerde] is € 51.400
Totale investeringen € 168.069
Het percentage van het aandeel van [appellant] is 69,4 (zijn investering gedeeld door totale investering); het percentage van het aandeel van [geïntimeerde] bedraagt 30,6.
Aldus komt [geïntimeerde] 30,6% van € 122.002,- toe, ofwel € 37.332,- waarvan zij reeds € 9.500,- uit het bouwdepot heeft ontvangen. Aldus resteert € 27.832,-. Het hof wijst dit bedrag toe. Hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis teveel aan [geïntimeerde] heeft voldaan, dient [geïntimeerde] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat meerdere vanaf de dag van betaling door [appellant] tot de dag van terugbetaling.
Slotsom
10. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot een hoger bedrag dan € 27.832,- en de daarover verschuldigde wettelijke rente. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Ieder der partijen wordt belast met de eigen kosten in hoger beroep.
Beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het vonnis van 8 oktober 2008 waarvan beroep voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot een hoger bedrag dan € 27.832,- en de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 8 oktober 2008 tot voldoening;
- bekrachtigt het vonnis van 8 oktober 2008 waarvan beroep voor het overige;
- bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellant] dient terug te betalen hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis teveel aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling door [appellant] tot de dag van terugbetaling.
- belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 oktober 2009 in bijzijn van de griffier.