ECLI:NL:GHARN:2009:BK3026

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.770
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.M. Mens
  • G.J. Rijken
  • M.J.J. Bogaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en toepassing van de voorrangsregeling van artikel 1:400 lid 1 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een bijdrage van € 200,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moeten betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De vrouw had verzocht om deze bijdrage vast te stellen, terwijl de man betwistte dat hij deze bijdrage kon betalen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de financiële situatie van beide partijen en de behoefte van het kind. Het hof volgde de aanbevelingen van de werkgroep alimentatienormen en concludeerde dat de behoefte van het kind vastgesteld kon worden op € 200,- per maand, gebaseerd op het netto gezinsinkomen van de ouders tijdens hun huwelijk. De man had een inkomen van € 1.633,67 netto per maand, en het hof hield rekening met zijn draagkracht en de kosten van levensonderhoud van zijn nieuwe partner. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Almelo vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 25 juli 2008 € 100,- per maand en met ingang van 1 mei 2009 € 116,30 per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.027.770
(zaaknummer rechtbank 95797/FA RK 08-940)
beschikking van de familiekamer van 1 september 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], België,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. H. Versluis,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. M.M.J.P. Michiels.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Almelo van 26 november 2008, zoals uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 februari 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking bij -uitvoerbaar bij voorraad te verklaren- beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] alsnog af te wijzen, althans af te wijzen voor zover een bedrag van € 53,- per maand te boven gaande, kosten rechtens.
2.2 Op 18 maart 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. H. Versluis van 17 maart 2009 met bijlagen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 april 2009, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof het beroepschrift van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en te bepalen dat de man in de kosten van de procedure in hoger beroep wordt veroordeeld.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2009 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. H. Versluis, advocaat te Vriezenveen, gemeente Twenterand, en de vrouw bijgestaan door mr. M.M.J.P. Michiels, advocaat te Wierden.
2.5 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”.
2.6 Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Versluis meegedeeld dat hij een pakket stukken wenst over te leggen. Desgevraagd heeft mr. Michiels bezwaar gemaakt tegen overlegging van die stukken aangezien deze stukken, gelet op de datering, op een eerder moment overgelegd hadden kunnen worden. Het hof heeft daarop beslist dat op die stukken, met uitsluiting van de loonstrook van de man van juli 2009, geen acht wordt geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn, zonder noodzaak op de mondelinge behandeling zijn aangeboden en mr. Michiels in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 1 november 1995 in Çekmece, Turkije, met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 1 maart 2000 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 10 januari 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2000 [het kind] geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [het kind] woont bij de vrouw.
3.3 Omtrent een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] is niet eerder een rechterlijke uitspraak gedaan. Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 25 juli 2008, heeft de vrouw verzocht een bijdrage van de man vast te stellen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] van € 200,- per maand. De man is in eerste aanleg niet verschenen.
3.4 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf 25 juli 2008 € 200,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] en de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van de man
3.5 De man, van Nederlandse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1967 en op 3 maart 2008 gehuwd met [partner van de man], (verder te noemen "[partner van de man]"), geboren op [geboortedatum] 1978. De man heeft uit een eerdere relatie een dochter, [dochter van de man], geboren op [geboortedatum] 2003. Het belastbaar inkomen van de man in de periode van 24 april 2008 tot en met 31 december 2008 bedroeg volgens de jaaropgave van Tempo Team over deze periode € 18.281,-. Het inkomen van de man in 2008 bij de gemeente [woonplaats] bedroeg volgens de jaaropgave 2008 € 48,-. Het inkomen van de man in 2009 bedraagt blijkens de salarisspecificatie van Tempo Team van periode 1 van 2009 gemiddeld € 345,53 netto per week, te vermeerderen met vakantietoeslag. De man werkt sinds 2 maart 2009 op basis van een contract van een jaar bij [werkgever]. Zijn inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van juli 2009 € 1.633,67,- netto per maand, te vermeerderen met een netto bijzondere beloning van € 20,14 en vakantietoeslag.
3.6 De ziektekosten van de man bedragen in 2009 per maand € 77,-:
- € 92,- premie basisverzekering ZVW,
- € 28,- premie aanvullende verzekering,
verminderd met in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 43,-.
Ten aanzien van de vrouw
3.7 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1976, vormt met [het kind] een gezin. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij een bijstandsuitkering heeft gehad en vervolgens gedurende een jaar een opstartbaan als fitnessinstructeur. Na dit jaar heeft zij gedurende drie maanden een werkloosheidsuitkering ontvangen en thans ontvangt zij een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Partijen zijn allereerst verdeeld over de behoefte van [het kind]. De vrouw stelt dat die behoefte € 200,- per maand bedraagt, omdat moet worden uitgegaan van het netto gezinsinkomen uit de onderneming die partijen tijdens het huwelijk hadden. De man stelt dat de behoefte lager ligt, omdat [het kind] tijdens de echtscheidingsperiode is geboren en [het kind] door de vrouw alleen is opgevoed, terwijl deze een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder ontving. De man stelt dat de behoefte van [het kind] moet worden gebaseerd op dat inkomen van de vrouw en dus maximaal € 140,- per maand bedraagt.
Omdat partijen gehuwd zijn geweest en [het kind] tijdens het huwelijk van partijen is geboren volgt het hof de aanbevelingen van de werkgroep alimentatienormen om voor de vaststelling van de behoefte van [het kind] uit te gaan van het netto gezinsinkomen van de ouders tijdens het huwelijk, dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat hoger is. Dat [het kind] lange tijd een bijdrage in zijn kosten van verzorging en opvoeding van de zijde van de man heeft moeten missen maakt zijn behoefte niet anders. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tijdens het huwelijk fulltime als planner in loondienst werkzaam was en meer verdiende dan het minimumloon. Het huidige inkomen van de man, dat eveneens is gebaseerd op een fulltime dienstbetrekking, bedraagt € 1.633,67,- netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een netto bijzondere beloning van € 20,14 per maand, zodat, gelet op de tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen van 2008, de behoefte van [het kind] in ieder geval kan worden vastgesteld op het door de vrouw gestelde bedrag van € 200,- per maand.
4.2 De man stelt dat de vrouw mogelijk kan bijdragen in deze behoefte. De vrouw betwist dat zij gelet op haar inkomen en lasten kan bijdragen. Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Het hof zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
4.3 De man stelt voorts dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te voldoen. De vrouw betwist dat.
4.4 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.5 De vrouw stelt dat van de man verwacht en verlangd kan worden dat hij, ook in de periode voordat hij in vaste dienst was, 40 uur per week werkte. Het hof acht het redelijk dat de man fulltime werkt, nu hij dit tijdens het huwelijk ook heeft gedaan en niet is gebleken van omstandigheden waardoor de man in het verleden in de periode voor 2 maart 2009 hiertoe niet in staat was. Het hof gaat daarom ook over de periode tot 2 maart 2009 uit het inkomen van de man zoals dat blijkt uit de salarisstrook van juli 2009.
4.6 Ten aanzien van de vraag of de man een positief resultaat overhoudt van de reiskostenvergoeding van € 147,- per maand overweegt het hof als volgt. De vrouw stelt dat de man niet in België woont, maar dat hij bij de zus van [partner van de man] in [woonplaats in Nederland] woont. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij wel in België woonachtig is en dat hij in België is gaan wonen om zijn relatie met [partner van de man] verborgen te houden voor de zus van [partner van de man]. Nu deze relatie niet langer geheim is, bestaat er naar het oordeel van het hof voor de man geen noodzaak in België te wonen. Het hof neemt aan dat de man in [woonplaats in Nederland] woont en vandaar naar [plaatsnaam], waar zijn werkgever is gevestigd, reist. Rekening houdend met een bedrag van € 0,25 per retourkilometer heeft de man zijn volledige reiskostenvergoeding van € 147,- per maand nodig ter bestrijding van zijn kosten woon- werkverkeer.
4.7 De man stelt dat rekening gehouden moet worden met de bijstandsnorm van een gezin, omdat [partner van de man] geen inkomen heeft. De vrouw betwist dat. Het hof overweegt als volgt. De onderhoudsverplichting jegens minderjarige en jongmeerderjarige kinderen en stiefkinderen heeft sedert de wijziging per 1 maart 2009 van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden indien de onderhoudsplichtige onvoldoende middelen heeft om in aller levensonderhoud te voorzien. Gegeven deze wettelijke voorrang houdt het hof geen rekening met de kosten van levensonderhoud van de nieuwe partner van de onderhoudsplichtige man, tenzij de man feiten en omstandigheden stelt en ingeval van betwisting door de vrouw aannemelijk maakt op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat toepassing van deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.8 De man heeft verklaard dat [partner van de man] 31 jaar is en van Turkije naar België is gekomen. Zij was in Turkije verkoopster en kon in haar eigen levensonderhoud voorzien. [partner van de man] moet dit jaar een taalcursus volgen en werkt niet.
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot het oordeel moeten leiden dat de toepassing van de wettelijke voorrangsregel in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, omdat [partner van de man], voordat zij besloot zich bij de man te voegen, in staat was in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Dit betekent dat het hof rekening houdt met de norm voor een alleenstaande en met een percentage van 70 van de draagkrachtruimte, welk percentage de werkgroep alimentatienormen aanbeveelt voor de vaststelling van kinderalimentatie.
4.9 De man stelt dat hij met [partner van de man] een woning huurt in België voor € 450,- per maand. De vrouw betwist dit. Als de man al in België woont, dan kan hij de huurlasten delen met de overige bewoners. Het hof overweegt als volgt. Het is redelijk dat de man woonlasten heeft; de vrouw heeft ook niet gesteld dat de man gratis kan wonen. Het hof acht de door de man opgevoerde woonlasten niet aannemelijk omdat in het appartement blijkens de door de man overgelegde productie ‘samenstelling van het gezin’ meerdere volwassenen woonachtig zijn. Daartoe behoort ook [partner van de man]. Voorts geldt dat [partner van de man] geacht moet worden de helft van de woonlasten van de woning waar de man ook woont te dragen. Gelet op deze omstandigheden houdt het hof rekening met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 202,- per maand. Dat de man in aanmerking zou kunnen komen voor huurtoeslag, is niet van belang nu het hof de woonlasten van de man stelt op de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent.
4.10 Nu er geen noodzaak bestaat in België te wonen, komt de man gelet op zijn inkomen in aanmerking voor een zorgtoeslag. Het hof becijfert deze zorgtoeslag op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening Zorgtoeslag” en uitgaande van de onder 3.5 vermelde inkomensgegevens van de man in 2009 op € 34,- per maand. Met deze toeslag houdt het hof rekening.
4.11 De man stelt dat hij elk weekend omgang heeft met [dochter van de man] en dat de kosten van de omgangsregeling € 100,- per maand bedragen, omdat hij vanuit België moet reizen. De vrouw betwist dat de man substantiële kosten maakt, omdat de man met [dochter van de man] in dezelfde woning woont. Het hof acht aannemelijk dat de man enige kosten maakt, zoals voor boodschappen. Het hof stelt deze kosten in redelijkheid op € 20,- per maand. Van hogere kosten is niet gebleken.
4.12 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is, [het kind] en [dochter van de man], van in totaal € 537,- per maand, te vermeerderen met het fiscaal voordeel van € 37,- per kind per maand. De draagkracht voor een bijdrage voor [het kind] bedraagt dus
€ 305,50 per maand.
4.13 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 3.7 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Nu het gaat om de ieders aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] neemt het hof de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 70 in aanmerking. De vrouw heeft geen lasten aannemelijk gemaakt, waarmee het hof daarnaast rekening dient te houden.
4.14 Onweersproken is dat de vrouw in ieder geval vanaf 1 mei 2009 een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder ontvangt. In de periode voorafgaand aan 1 mei 2009 heeft de vrouw geen inzicht gegeven in haar financiële situatie. Nu de vrouw heeft verklaard dat zij voor 1 mei 2009 een opstartbaan heeft gehad en vervolgens voor de duur van drie maanden een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen en zij niet gesteld heeft dat deze op bijstandsniveau hebben gelegen, neemt het hof aan dat de vrouw in de periode voorafgaand aan 1 mei 2009 kon bijdragen in de helft van de behoefte van [het kind], dus met € 100,- per maand. Met ingang van 1 mei 2009 heeft de vrouw draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] van € 219,80 per maand.
4.15 Verdeling van de behoefte van [het kind] van € 200,- per maand met ingang van 1 mei 2009 naar rato van ieders draagkracht betekent dat de man met ingang van 1 mei 2009 een bijdrage van € 116,30 per maand dient te leveren.
4.16 Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken.
Het hof hanteert, evenals de rechtbank, als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 25 juli 2008, de datum van het inleidend verzoekschrift, nu de man er vanaf dit moment rekening mee kon houden dat hij een bijdrage zou moeten betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit hun huwelijk geboren kind betreft.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 26 november 2008, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 25 juli 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 100,- per maand zal betalen en met ingang 1 mei 2009 € 116,30 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, G.J. Rijken en M.J.J. Bogaerts, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2009.