Parketnummer: 21-001123-09
Uitspraak d.d.: 19 november 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van
2 maart 2009 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-601960-07, in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [detentieadres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 augustus 2009 en 5 november 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens het onder 5 primair en subsidiair en 6 tenlastelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte wegens het onder 5 meer subsidiair, 7 en 8 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de straf ter zake van de buiten het hoger beroep gebleven onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden. De advocaat-generaal heeft voorts de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op de appelakte van 16 maart 2009 en de mededeling ter terechtzitting heeft de verdachte uitdrukkelijk géén rechtsmiddel willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten werd veroordeeld en tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij van het onder 4 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het openbaar ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van verdachte blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde werd veroordeeld. Voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten dient wel opnieuw de hoofdstraf te worden bepaald.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg is gewijzigd dat:
5.
primair
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 1] met een barkruk op en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 1] met een knuppel op en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp in de borststreek heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een steekwond in de borst), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een barkruk en/of knuppel op en/of tegen het hoofd te slaan en/of met een mes in de borststreek te steken.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) (met een barkruk) heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
6.
hij op of omstreeks 14 maart 2008 te Arnhem,opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene A]) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of aan de haren getrokken in de auto en/of in een woning, waardoor voornoemde [betrokkene A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
7.
hij in of omstreeks de nacht van 28 op 29 november 2007 te Renkum opzettelijk brand heeft gesticht in en/of op een auto ([kenmerken auto]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op en/of over voornoemde auto olie, althans een brandbare stof, gegooid en/of gesprenkeld en vervolgens die olie, althans een brandbare stof, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of voor de in die auto aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
8.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van medio 2006 tot en met 17 maart 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene B] (o.a. pag. 943 e.v.) en/of [betrokkene C] (o.a. pag. 971 e.v.) en/of [betrokkene D] (o.a. pag. 973 e.v.) en/of [betrokkene E] (o.a. pag. 975 e.v.) en/of [betrokkene F] (o.a. pag. 977 e.v.) en/of [betrokkene G] (o.a. pag. 986 e.v.) en/of [betrokkene H](o.a. pag. 981 e.v.) en/of [betrokkene J] (o.a. pag. 963 e.v.) en/of [betrokkene K] (o.a. pag. 992 e.v.) en/of [betrokkene L] (o.a. pag. 997 e.v.) en/of [betrokkene M] (o.a. pag. 954 e.v.), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van het onder 5 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof heeft, evenals door de rechtbank werd beslist en door de advocaat-generaal en de raadsman bepleit, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte met een barkruk heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij een barkruk heeft opgepakt en deze mogelijk in de lucht heeft gehouden, maar hij heeft ontkend dat hij vervolgens met de barkruk aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. De voorhanden zijnde verklaringen van getuigen bieden onvoldoende steun voor de verklaring van aangever om tot een bewezenverklaring van mishandeling te kunnen komen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 5 meer subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij voelde dat hij met een voorwerp tegen zijn hoofd werd geslagen en dat hij omkeek en zag dat verdachte met een barkruk in zijn handen stond. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een barkruk heeft opgepakt. Tijdens het verhoor bij de politie heeft [getuige Z] verklaard dat hij zag dat verdachte een barkruk in de lucht hield en dit wordt bevestigd door de [getuige Y] tijdens diens verhoor bij de rechter-commissaris. Voor het hof staat hiermee vast dat verdachte op enig moment met een barkruk in zijn handen stond, die hij in de lucht hield.
De [getuige X] heeft bij de politie verklaard dat verdachte met de barkruk een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer 1]. [getuige X] heeft niet gezien of [slachtoffer 1] door de barkruk geraakt werd. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige X] nogmaals benadrukt dat hij niet heeft gezien dat verdachte met de barkruk sloeg, maar hij blijft erbij dat verdachte met een barkruk in de lucht stond en dat verdachte een beweging maakte met de barkruk.
Dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met de barkruk op het hoofd heeft geraakt is bij de politie verklaard door de [getuige W]. De verklaring van [getuige W] wordt bevestigd door de bovengenoemde verklaringen waar het betreft dat verdachte met een barkruk in de lucht stond en een beweging maakte. Dit maakt de verklaring van [getuige W] voor het hof betrouwbaar en overtuigend. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met de barkruk op het hoofd heeft geslagen.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken. De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het 6 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van brandstichting te komen. Volgens de advocaat-generaal sluit de conclusie van de technische recherche niet uit dat de brand is gesticht op de wijze zoals door de getuigen [betrokkene A] en [getuige V] is verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het 7 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof constateert een discrepantie voor wat betreft het begin van de brand tussen de verklaringen van [betrokkene A] en [getuige V] en de bevindingen van de technische recherche. Volgens de bevindingen van de technische recherche bevond de brandhaard zich in de auto en breidde de brandhaard uit naar het motorcompartiment. Ook is er discrepantie tussen de verklaring van de [betrokkene A] en [getuige V] onderling. Volgens [betrokkene A] pakte verdachte een groen flesje en volgens [getuige V] een rood flesje met vloeistof, met behulp waarvan vervolgens brand zou zijn gesticht op de motorkap, althans aan de buitenzijde van de auto.
Ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het gedeelte van het onder 8 tenlastegelegde waarvoor de rechtbank heeft vrijgesproken, wat het openbaar ministerie betreft niet meer aan de orde is. Op grond van de wettige bewijsmiddelen acht de advocaat-generaal overtuigend bewezen dat verdachte over een lange periode cocaïne heeft verkocht en verstrekt aan een groot aantal afnemers.
De raadsman heeft bepleit dat weliswaar het verstrekken van drugs strafbaar is, maar dat verdachte geen drugsdealer was zoals de tenlastelegging insinueert. De verstrekking van drugs vond plaats in kleine kring, in de directe omgeving van verdachte.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat op grond van de voorhanden zijnde verklaringen niet wettig bewezen wordt geacht dat verdachte cocaïne verkocht, maar wel dat verdachte cocaïne aan meerdere personen heeft verstrekt.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 5 meer subsidiair en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
5.
meer subsidiair
hij op 20 juli 2007 te Arnhem opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1] met een barkruk heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
8.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van medio 2006 tot en met 17 maart 2008 in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verstrekt aan [betrokkene B] en [betrokkene D] en [betrokkene F] en [betrokkene J] en [betrokkene L] en [betrokkene M] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 5 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling.
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De meervoudige strafkamer in de rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1, 2, 3, 5 meer subsidiair, 6, 7 en 8 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest.
Het hoger beroep van verdachte is beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde werd veroordeeld. Het hof komt in hoger beroep tot een bewezenverklaring van het onder 5 meer subsidiair en 8 tenlastegelegde en zal hiervoor een straf bepalen. Voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten dient het hof opnieuw de hoofdstraf te bepalen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens het onder 5 meer subsidiair, 7 en 8 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de straf ter zake van de buiten het hoger beroep gebleven onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
De strafoplegging ter zake het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde
In het geval van een partieel appel dient het hof met betrekking tot deze buiten het hoger beroep gebleven, onherroepelijk beoordeelde, feiten de straf te bepalen op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank Arnhem heeft in het vonnis van 2 maart 2009 expliciet overwogen dat, alles in aanmerking genomen, ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur 18 maanden een passende strafrechtelijke reactie is.
Het hof schat de straf voor het onder 3 bewezenverklaarde feit toe op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Resumerend is het hof van oordeel dat de straf ter zake van de buiten het appel gebleven en destijds als 1, 2 en 3 genummerde tenlastegelegde feiten moet worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
De strafoplegging ter zake het onder 5 meer subsidiair en 8 bewezenverklaarde
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door een persoon temidden van het uitgaanspubliek met een barkruk op het hoofd te slaan. Het is een gelukkig toeval dat het slachtoffer daarbij geen verwondingen heeft opgelopen.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een lange tijd harddrugs verstrekt aan verschillende personen. Het hof heeft, anders dan in de vordering van de advocaat-generaal tot uitdrukking komt, niet bewezen verklaard dat verdachte de harddrugs tegen betaling verstrekte. Weliswaar zijn hiervoor naar het oordeel van het hof wel aanwijzingen, maar er is geen wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van verkoop te komen, nu verscheidene getuigen die hierover bij de politie een belastende verklaring hadden afgelegd bij verhoor door de rechter-commissaris zijn teruggekomen op hun verklaring. Het hof waardeert het verstrekken van harddrugs op een lagere strafrechtelijke sanctie dan in het geval van verkoop van harddrugs, waarbij het oogmerk van financieel gewin in de regel een aanleiding is om tot een hogere straf te komen.
Nu het hof, anders dan de rechtbank, tot een integrale vrijspraak komt van de feiten 6 en 7 en tot een partiële vrijspraak voor feit 8 zal het hof een lagere straf opleggen dan in eerste aanleg was opgelegd. Deze straf is ook lager dan gevorderd door de advocaat-generaal, nu het hof tot een bewezenverklaring komt van minder feiten dan waarop de vordering gebaseerd is.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 oktober 2009, waaruit is gebleken dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder drugsdelicten. Aan verdachte is ook al meerdere malen een (langdurige) gevangenisstraf opgelegd. Ten tijde van het plegen van het onder 8 bewezenverklaarde feit liep verdachte nog in de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf. Desondanks heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
Al met al acht het hof voor de onder 5 meer subsidiair en 8 bewezenverklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 4.680,=. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 19.060,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 17 oktober 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verstaat dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld en terzake het onder 4 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 5 meer subsidiair en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Bepaalt op de voet van artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering dat de straf toegemeten aan de op de dagvaarding in eerste aanleg met parketnummer 05/900184-08, onder 1, 2 en 3 voorkomende feiten, die buiten dit appel zijn gebleven, op:
Een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden.
ten aanzien van het onder 5 meer subsidiair en 8 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 1], in haar vordering niet ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 17 oktober 2007, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr R. Prakke-Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier,
en op 19 november 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.