ECLI:NL:GHARN:2009:BK4113

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001512-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zutphen inzake afpersing, diefstal en opzetheling met gevangenisstraf en schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen, dat op 30 maart 2009 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981 en thans verblijvende in de P.I. Veenhuizen, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor afpersing, diefstal en opzetheling. Het hof heeft het hoger beroep voor een deel ontvankelijk verklaard, maar de verdachte niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de tenlasteleggingen 2, 5 en 8. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover aan zijn oordeel onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, diefstal en opzetheling. De bewezen feiten betroffen onder andere afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen en diefstal met geweld en bedreiging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn voor een deel toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan meerdere slachtoffers. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001512-09
Uitspraak d.d.: 16 november 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 30 maart 2009 in de strafzaak tegen
verdachte
geboren te Doetinchem in 1981,
thans verblijvende in de P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr L.Th.B. Grob, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het door verdachte ingestelde hoger beroep omvat blijkens de appelakte tevens de in het vonnis, waarvan beroep, uitgesproken vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde, ontslag van alle rechtvervolging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en de nietigverklaring van de dagvaarding, voor zover het betreft het onder 8 tenlastegelegde. Tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde staat voor de verdachte geen rechtsmiddel open. Nu ter terechtzitting van het hof door de verdachte en zijn raadsman geen bezwaren tegen de beslissing aangaande de feiten 5 en 8 zijn opgeworpen en de advocaat-generaal heeft doen blijken, dat behandeling van die feiten in hoger beroep wat het openbaar ministerie betreft niet meer behoeft plaats te vinden, komt het hof tot het oordeel dat verdachte geen belang heeft bij de behandeling van die feiten en ook overigens geen belang van strafvordering deze behandeling vordert.
Daarom zal verdachte ten aanzien van het onder 2, 5 en 8 tenlastegelegde niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3, tweede tekstblok, 4 primair, tweede tekstblok, en 6 primair, eerste tekstblok, tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte bepleite vrijspraak van het onder 1 en 4 tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder blijkt uit de bewijsmiddelen dat, ondanks het feit dat verdachte bij de overvallen niet feitelijk aanwezig was, sprake is geweest van een bewuste samenwerking, die zo nauw en volledig is geweest, dat verdachte als medepleger van die strafbare feiten kan worden beschouwd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4 primair, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 12 jaar.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar dient te worden opgelegd.
Door en namens verdachte is bepleit een kortere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een viertal overvallen die zich in een korte periode hebben voltrokken. Bij deze overvallen zijn ook vuurwapens gebruikt.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) zijn er niet voor teruggedeinsd om mensen in hun eigen woning onder bedreiging van vuurwapens en met toepassing van geweld te overvallen. Bij deze overvallen is steeds meer geweld toegepast. Het toegepaste geweld is buitensporig geweest. Daarbij zijn oudere mensen niet ontzien. Het letsel bij sommige slachtoffers is (zeer)ernstig. Voor de slachtoffers zijn de overvallen zeer beangstigende ervaringen geweest. Sommigen hebben doodsangsten uitgestaan. Anderen hebben langdurig (blijvend) letsel aan het door verdachte en zijn medeverdachte(n) toegepaste geweld overgehouden. Daarnaast is het bekend dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Deze traumatische ervaring en het gevoel nergens (maar ook niet in het eigen huis) meer veilig te zijn zal, naar de ervaring leert, het leven van het slachtoffer langdurig beïnvloeden. Deze gepleegde overvallen hebben daarnaast ook maatschappelijk voor grote gevoelens van onveiligheid en onrust gezorgd, mede door de hoeveelheid gepleegde overvallen binnen een kort tijdsbestek in dezelfde omgeving en het brute geweld waarmee de overvallen gepaard gingen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een tankstation.
Verdachte heeft kennelijk uitsluitend uit financiële motieven gehandeld.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat verdachte een aansturende rol heeft gehad bij deze overvallen. Hij vormde de schakel met de tipgever. Hij heeft in ieder geval één vuurwapen geregeld voor de overvallen en gedeeld in de buit. Hij was betrokken bij de verkenning van plaatsen van overvallen en bij het vervoer van medeverdachten naar en van de plaats van de overval. Door deze factoren is het handelen van verdachte niet minder strafwaardig dan de medeverdachten die daadwerkelijk de overvallen hebben gepleegd en daarbij geweld hebben toegepast. Verdachte is voor dat geweld immers als medepleger ook verantwoordelijk. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich niet van zijn medeverdachten heeft gedistantieerd, nadat hij vernam van het geweld dat bij de overval in Duiven had plaatsgevonden.
Het hof heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het voorlichtingsrapport van de reclassering van 17 september 2008.
Op grond van het bovenstaande en met name gelet op de omstandigheid dat verdachte niet daadwerkelijk geweld heeft gepleegd, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van acht jaar passend en geboden.
Vordering van na te melden benadeelde partijen
De benadeelde partij 1 heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 808,86 gevoegd in het strafproces. Voormeld bedrag ziet op het weggenomen kasgeld à € 550,00 en gestolen tabak à € 258,86.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 550,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij 2 heeft zich ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 4.126,80 gevoegd in het strafproces. Voornoemd bedrag ziet op immateriële schade à € 4.000,00 en de eigen bijdrage aan persoonlijke verzorging en hulp in de huishouding à € 126,80.
Ook de benadeelde partij 3 heeft zich ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 6.568,23 gevoegd in het strafproces. Het gevorderde bedrag ziet op ziekenhuisdaggeldvergoeding à € 375,00, eigen risico ziektekosten à € 131,79, vervoerskosten € 61,44 en immateriële schade à € 6.000,00.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 4.568,23 respectievelijk € 2.126,80. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot na te melden bedragen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen.
Voor het overige zijn de vorderingen naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kunnen de benadeelde partijen daarom thans in hun vorderingen niet worden ontvangen en kunnen zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers
De benadeelde partij 4 heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde met een vordering tot schadevergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.500,00 gevoegd in het strafproces.
Daarnaast heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde de benadeelde partij 5 met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 52.208,00 gevoegd in het strafproces. Voormeld bedrag is opgebouwd uit de navolgende bedragen:
€ 1.500,00 immateriële schade, € 882,98 inbraakschade en de waarde van de gestolen sieraden, na aftrek van de uitkering van de verzekering, € 50.708,00.
De vorderingen zijn elk afzonderlijk bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot
€ 1.500,00. De benadeelde partijen hebben zich niet in hoger beroep opnieuw gevoegd maar meegedeeld dat zij willen afzien van hun vorderingen, omdat zij de maandelijkse confrontatie met de daders niet aandurven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers is toegebracht ieder voor een bedrag van € 1.500,00. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof is van oordeel dat – zij het niet langs de weg van de toewijzing van een civiele vordering benadeelde partij – compensatie van die schade moet worden geboden. Daarvoor is een publiekrechtelijke weg beschikbaar, die minder belastend is voor de slachtoffers. Daarom zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63, 310, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2, 5 en 8 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3, tweede tekstblok, 4 primair, tweede tekstblok, en 6 primair, eerste tekstblok, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4 primair, 6 primair en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vorderingen van na te noemen benadeelde partijen:
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij 1 (feit 3) te betalen € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2008.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij 3 (feit 6) te betalen
€ 4.568,23 (vierduizend vijfhonderdachtenzestig euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden.
Veroordeelt verdachte te betalen aan de benadeelde partij 2 (feit 6) € 2.126,80 (tweeduizend honderdzesentwintig euro en tachtig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders de betreffende schadebedragen aan de benadeelde partijen 1 tot en me 3 zijn betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partijen 1 tot en met 3 voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat de benadeelde partijen hun vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende slachtoffers na te melden bedragen te betalen:
aan slachtoffer 5 € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
aan slachtoffer 4 € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
aan slachtoffer 1 € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis;
aan slachtoffer 3 € 4.568,23 (vierduizend vijfhonderdachtenzestig euro en drieëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis;
aan slachtoffer 2 € 2.126,80 (tweeduizend honderdzesentwintig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen/slachtoffers 1 tot en met 3 in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr A.E. Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw M.C.L. Roelofs, griffier,
en op 16 november 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.