ECLI:NL:GHARN:2009:BK4385

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.016.676/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-van der Linde
  • J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over ontruiming wegens drugsoverlast en schadevergoeding voor beschadigde voordeur

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 november 2009, gaat het om een huurgeschil tussen Woningstichting Rentrée en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. Rentrée had in eerste aanleg de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd wegens drugsoverlast. De kantonrechter had deze vorderingen afgewezen, waarna Rentrée hoger beroep instelde. De zaak draait om de vraag of de huurder, die sinds 9 februari 2005 de woning huurt, zich heeft gehouden aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst, met name met betrekking tot het veroorzaken van overlast voor omwonenden.

De politie had op 16 oktober 2006 een inval gedaan in de woning van de huurder, waarbij de voordeur beschadigd raakte. Rentrée vorderde schadevergoeding voor deze schade, die € 1.079,92 bedroeg. Het hof oordeelde dat de huurder niet voldoende had aangetoond dat zijn gedrag, dat tot de politie-inval leidde, nog steeds de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Wel werd geoordeeld dat de huurder aansprakelijk was voor de schade aan de voordeur, omdat de huurovereenkomst een bepaling bevatte die de huurder aansprakelijk stelde voor schade aan de buitenkant van de woning.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder tot betaling van de schadevergoeding aan Rentrée, terwijl de overige vorderingen van Rentrée werden afgewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot overlast en schade aan gehuurde woningen, evenals de mogelijkheden voor verhuurders om schadevergoeding te eisen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 november 2009
Zaaknummer 200.016.676/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Woningstichting Rentrée,
gevestigd te Deventer,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Rentrée,
advocaat: mr. B.F.J. Bollen, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. H. Tadema, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 11 januari 2007, 31 mei 2007 en 10 juli 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 oktober 2008 is door Rentrée hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 10 juli 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 oktober 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, tevens houdende een wijziging van eis, luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer d.d. 31 mei 2007 en 10 juli 2008, gewezen onder rolnummer 340002 CV EXPL 06-3468 en, opnieuw rechtdoende,
1. te ontbinden de huurovereenkomst betreffende de woning c.a. staande en gelegen aan de [adres] [plaats];
2. Gedaagde in eerste instantie, geïntimeerde in het appèl te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest, althans binnen een zodanige termijn als u Gerechtshof, in goede justitie oordelend juist acht de woning c.a. staande en gelegen aan de [adres] [plaats], met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van eiseres in de eerste instantie, appellante in appèl, te verlaten, ontruimen en ontruimd te houden en die woning met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan eiseres in eerste instantie, appellante in appèl, te stellen;
3. Gedaagde in eerste instantie, geïntimeerde in het appèl te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake schadevergoeding aan eiseres in eerste instantie, appellante in appèl te voldoen een bedrag van € 1.079,92;
4. Gedaagde in eerste instantie, geïntimeerde in appèl te veroordelen in de proceskosten van de beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"appellante in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen, met veroordeling van appellante in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep."
Tenslotte heeft Rentrée de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Rentrée heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de wijziging van eis
1. Rentree heef bij de memorie van grieven haar eis in die zin gewijzigd dat zij de oorspronkelijk gevorderde verklaring voor recht heeft vervangen door een vordering tot vergoeding van schade voor de beschadigde deur.
[geïntimeerde] heeft zich tegen deze eiswijziging verzet omdat deze niet expliciet is aangegeven.
1.1. Het hof passeert dit verweer, nu het niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven dat de eiswijziging als zodanig in de kop van een conclusie wordt aangekondigd. De eiswijziging is tijdig gedaan, gelet op de stand van de procedure, en ook overigens acht het hof geen redenen aanwezig om deze ontoelaatbaar te verklaren.
Ten aanzien van de feiten
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.1. [geïntimeerde] huurt sedert 9 februari 2005 van Rentree de woning [adres] te [plaats].
2.2. De op de huurovereenkomst toepasselijke algemene huurvoorwaarden bepalen ondermeer in artikel 9, eerste lid, dat de huurder het gehuurde als "een goed huurder" en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte zal gebruiken. Artikel 9, vierde lid, bepaalt dat de huurder ervoor zal zorgdragen dat aan omwonenden geen hinder of overlast wordt veroorzaakt.
2.3. Op 16 oktober 2006 heeft de politie een inval in de woning gedaan waarbij de voordeur is beschadigd. De herstelkosten bedroegen € 1.079,92.
De procedure in eerste aanleg
3. Rentree heeft de ontbinding van de huurovereenkomst wegens drugsoverlast gevorderd, alsmede ontruiming van het gehuurde en vergoeding voor de beschadigde voordeur.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Rentree afgewezen na schriftelijke bewijslevering aan de kant van Rentree.
Ten aanzien van de grieven
4. [geïntimeerde] heeft betoogd dat het Rentree niet vrij zou staan ook grieven tegen het tussenvonnis te formuleren, nu zij daarvan niet uitdrukkelijk appel heeft ingesteld. Het hof verwerpt dit verweer, nu volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het is toegestaan om bij de memorie van grieven ook grieven op te werpen tegen tussenvonnissen waarvan bij de appeldagvaarding niet uitdrukkelijk is geappelleerd.
5. De eerste grief richt zich tegen de aan Rentree door de kantonrechter gegeven bewijsopdracht bij het tussenvonnis van 31 mei 2007. Het hof overweegt dat de kantonrechter terecht, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, Rentree heeft belast met het bewijs van haar, door [geïntimeerde] betwiste, stelling dat [geïntimeerde] in zijn verplichtingen als huurder is tekort geschoten. Rentree heeft aan deze stelling in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] overlast heeft veroorzaakt door in harddrugs te dealen dan wel zelf ernstige overlast te veroorzaken. [geïntimeerde] heeft een en ander ontkend. De bewijsopdracht moet in dit licht worden verstaan.
5.1. De grief faalt
6. De tweede grief richt zich tegen de waardering door de kantonrechter van het door Rentree bijgebrachte bewijs. Rentree heeft ter voldoening aan de haar in eerste aanleg gegeven bewijsopdracht een kopie van een proces-verbaal van opsporing in het geding gebracht, zonder die van enige toelichting te voorzien. De kantonrechter heeft dit terecht niet geaccepteerd en heeft overwogen dat het niet zijn taak is om uit dit stuk bewijs voor de stellingen van Rentree te destilleren.
6.1. In appel verwijst Rentree naar enige paginanummers, waaruit zou blijken dat door de politie de woning enige tijd is geobserveerd en naar verklaringen van harddrugsgebruikers die er op zouden wijzen dat [geïntimeerde] zelf harddrugs heeft verkocht.
Het hof acht de door Rentree aangehaalde pagina's evenwel niet redengevend voor dit onderdeel van de bewijsopdracht. Dat de politie de woning van [geïntimeerde] heeft geobserveerd en heeft gezien dat daar enige bij haar als harddrugsgebruikers bekend staande personen binnen zijn geweest, levert nog geen bewijs op dat [geïntimeerde] zelf in harddrugs heeft gehandeld.
6.2. In de toelichting op de grief heeft Rentree haar stellingen in die zin aangevuld dat zij aanvoert dat uit het proces-verbaal van opsporing wel genoegzaam blijkt dat [geïntimeerde] heeft toegelaten dat derden - zijn bezoek - in zijn woning in drugs handelden en dat genoegzaam vaststaat dat dit overlast veroorzaakt.
6.3. Het hof overweegt dat voor het overgelegde proces-verbaal wel voldoende steun biedt voor het standpunt dat [geïntimeerde] heeft toegelaten dat in zijn woning drugs werden verkocht. [geïntimeerde] heeft zelf bij zijn inverzekeringstelling verklaard
"Ik ben zelf verslaafd en daarom komen veel mensen in mijn woning. Die verkopen ook verdovende middelen aan mensen die op bezoek zijn. Ik verkoop zelf niets."
Voorts bevat het overgelegde opsporingsproces-verbaal een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [persoonsnaam], hoofdagent van politie, die op 16 oktober 2006 de woning [adres] te [plaats] heeft geobserveerd en een aantal bij de politie als harddrugsgebruikers bekend staande personen heeft gezien die een kort bezoek aan die woning brachten.
6.4. [geïntimeerde] heeft de stelling van Rentree dat hij de zijn bezoek de gelegenheid heeft geboden om in zijn huis in harddrugs te dealen, onvoldoende weersproken.
Dat dit overlast heeft veroorzaakt voor omwonenden, is wel aannemelijk, doch blijkt niet afdoende uit het in het geding gebrachte proces-verbaal. Het proces-verbaal bevat een verklaring van [persoonsnaam], brigadier van politie, dat een aantal klachten van ergerlijke overlast en rumoer, zowel overdag als 's nachts, veroorzaakt door harddrugs-gebruikers zijn binnengekomen. De bijlagen, waar hij over spreekt, zijn door Rentree niet in het geding gebracht noch zijn op dit punt andere bewijsstukken overgelegd. Het hof acht het overgelegde bewijs per saldo op dit onderdeel uiterst dun.
6.5. Ter comparitie in eerste aanleg is gesproken over een laatste-kansovereenkomst die [geïntimeerde] geboden zou worden. Deze is niet tot stand gekomen; de reden waarom zulks is mislukt is in het aan het hof overgelegde dossier niet vermeld. Voorts blijkt uit het dossier geenszins dat na oktober 2006 [geïntimeerde] nogmaals overlast heeft veroorzaak.
6.6. Hoewel het hof aangetoond acht dat [geïntimeerde] in de periode tot en met 16 oktober 2006 de verkoop van harddrugs in zijn huurwoning heeft getolereerd, acht het hof onvoldoende aangetoond dat dit gedrag tot klachten bij de omwonende, andere huurders van Rentree, heeft geleid in die zin dat deze handel thans nog de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van [geïntimeerde] rechtvaardigt.
6.7. De grief treft geen doel.
7. De derde grief heeft betrekking op de schade aan de voordeur tijdens de inval door de politie. Rentree stelt dat de schade die de politie aan de voordeur van [geïntimeerde] heeft veroorzaakt, door [geïntimeerde] aan haar vergoed moet worden omdat [geïntimeerde], door zijn woning beschikbaar te stellen voor de handel in harddrugs, doelbewust het risico van een politie-inval met bijbehorende gevolgen op zich heeft genomen.
7.1. De kantonrechter heeft, ter motivering van zijn afwijzing van deze vordering, verwezen naar artikel 7:218, tweede lid, BW, dat een uitzondering maakt voor het vermoeden dat de huurder aansprakelijk is voor schade aan het gehuurde, ingeval sprake is van schade aan de buitenkant van de woning. Van dit artikel - dat van regelend recht is - is evenwel afweken in artikel 10 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, zodat vermoed wordt dat [geïntimeerde] voor de schade aan de buitendeur jegens Rentree aansprakelijk is. [geïntimeerde] heeft dit vermoeden in appel niet betwist noch heeft hij de vordering tot vergoeding van de schade voor het overige gemotiveerd bestreden, zodat het hof deze grief gegrond zal bevinden en [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade - waarvan ook de gestelde hoogte door [geïntimeerde] niet is betwist - van Rentree op dit punt zal veroordelen.
7.2. De grief slaagt.
8. De vierde grief richt zich tegen het dictum en ontbeert zelfstandige betekenis. Deze grief behoeft dan ook geen verdere bespreking.
9. Het hof passeert tenslotte het bewijsaanbod tot het horen van betrokken politieambtenaren bij de inval op 16 oktober 2006 als zijnde niet specifiek genoeg. Niet is aangegeven wat de ambtenaren meer of anders zouden kunnen verklaren dan in het proces-verbaal is opgenomen, hetgeen door het hof onvoldoende is geoordeeld om de stellingen van Rentree betreffende de ontruiming van de woning te kunnen dragen.
De slotsom
10. Het hof zal het vonnis waarvan beroep, gelet op het slagen van grief 3 (en van grief 4, voor zover die daarop voortbouwt) vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van € 1.079,92. Voor het overige zal het hof de vorderingen van Rentree afwijzen en de kosten van de procedure compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Rentree te voldoen een bedrag van € 1.079,92 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en Kuiper, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 november 2009 in bijzijn van de griffier.