6. De tweede grief richt zich tegen de waardering door de kantonrechter van het door Rentree bijgebrachte bewijs. Rentree heeft ter voldoening aan de haar in eerste aanleg gegeven bewijsopdracht een kopie van een proces-verbaal van opsporing in het geding gebracht, zonder die van enige toelichting te voorzien. De kantonrechter heeft dit terecht niet geaccepteerd en heeft overwogen dat het niet zijn taak is om uit dit stuk bewijs voor de stellingen van Rentree te destilleren.
6.1. In appel verwijst Rentree naar enige paginanummers, waaruit zou blijken dat door de politie de woning enige tijd is geobserveerd en naar verklaringen van harddrugsgebruikers die er op zouden wijzen dat [geïntimeerde] zelf harddrugs heeft verkocht.
Het hof acht de door Rentree aangehaalde pagina's evenwel niet redengevend voor dit onderdeel van de bewijsopdracht. Dat de politie de woning van [geïntimeerde] heeft geobserveerd en heeft gezien dat daar enige bij haar als harddrugsgebruikers bekend staande personen binnen zijn geweest, levert nog geen bewijs op dat [geïntimeerde] zelf in harddrugs heeft gehandeld.
6.2. In de toelichting op de grief heeft Rentree haar stellingen in die zin aangevuld dat zij aanvoert dat uit het proces-verbaal van opsporing wel genoegzaam blijkt dat [geïntimeerde] heeft toegelaten dat derden - zijn bezoek - in zijn woning in drugs handelden en dat genoegzaam vaststaat dat dit overlast veroorzaakt.
6.3. Het hof overweegt dat voor het overgelegde proces-verbaal wel voldoende steun biedt voor het standpunt dat [geïntimeerde] heeft toegelaten dat in zijn woning drugs werden verkocht. [geïntimeerde] heeft zelf bij zijn inverzekeringstelling verklaard
"Ik ben zelf verslaafd en daarom komen veel mensen in mijn woning. Die verkopen ook verdovende middelen aan mensen die op bezoek zijn. Ik verkoop zelf niets."
Voorts bevat het overgelegde opsporingsproces-verbaal een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [persoonsnaam], hoofdagent van politie, die op 16 oktober 2006 de woning [adres] te [plaats] heeft geobserveerd en een aantal bij de politie als harddrugsgebruikers bekend staande personen heeft gezien die een kort bezoek aan die woning brachten.
6.4. [geïntimeerde] heeft de stelling van Rentree dat hij de zijn bezoek de gelegenheid heeft geboden om in zijn huis in harddrugs te dealen, onvoldoende weersproken.
Dat dit overlast heeft veroorzaakt voor omwonenden, is wel aannemelijk, doch blijkt niet afdoende uit het in het geding gebrachte proces-verbaal. Het proces-verbaal bevat een verklaring van [persoonsnaam], brigadier van politie, dat een aantal klachten van ergerlijke overlast en rumoer, zowel overdag als 's nachts, veroorzaakt door harddrugs-gebruikers zijn binnengekomen. De bijlagen, waar hij over spreekt, zijn door Rentree niet in het geding gebracht noch zijn op dit punt andere bewijsstukken overgelegd. Het hof acht het overgelegde bewijs per saldo op dit onderdeel uiterst dun.
6.5. Ter comparitie in eerste aanleg is gesproken over een laatste-kansovereenkomst die [geïntimeerde] geboden zou worden. Deze is niet tot stand gekomen; de reden waarom zulks is mislukt is in het aan het hof overgelegde dossier niet vermeld. Voorts blijkt uit het dossier geenszins dat na oktober 2006 [geïntimeerde] nogmaals overlast heeft veroorzaak.
6.6. Hoewel het hof aangetoond acht dat [geïntimeerde] in de periode tot en met 16 oktober 2006 de verkoop van harddrugs in zijn huurwoning heeft getolereerd, acht het hof onvoldoende aangetoond dat dit gedrag tot klachten bij de omwonende, andere huurders van Rentree, heeft geleid in die zin dat deze handel thans nog de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van [geïntimeerde] rechtvaardigt.
6.7. De grief treft geen doel.