ECLI:NL:GHARN:2009:BK4434

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.278
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beversluis
  • A. Garos
  • J. Schipmölder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige na beoordeling opvoedingssituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 17 november 2009, gaat het om de beëindiging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [het kind]. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 9 april 2009 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [het kind] was uitgesproken. De kinderrechter had destijds geoordeeld dat de zedelijke en geestelijke belangen van [het kind] ernstig bedreigd werden en dat andere middelen om deze bedreiging af te wenden niet effectief waren. De ouders hebben echter betoogd dat de situatie inmiddels is veranderd en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2009 heeft het hof de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel gehoord. De gezinsvoogd heeft verklaard dat er geen aanwijzingen zijn voor agressie van de moeder en dat de vader voldoende betrokken is bij de opvoeding van [het kind]. Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie van [het kind] is verbeterd en dat er geen actuele bedreigingen voor zijn ontwikkeling en veiligheid zijn. De moeder heeft bovendien hulp van een verpleegkundige en er zijn contacten met de gezinsvoogd van haar andere kind, wat bijdraagt aan de stabiliteit van de gezinssituatie.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen tot aan de datum van de uitspraak, maar de ondertoezichtstelling met ingang van die datum te vernietigen. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie voldoende toezicht en ondersteuning biedt voor [het kind], waardoor de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 november 2009
Zaaknummer 200.035.278
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. J.B. Pieters, kantoorhoudende te Hoogeveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 april 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de thans minderjarige [naam kind] (hierna te noemen: [het kind]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente, onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 9 april 2009 voor de termijn van één jaar.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 juni 2009, hebben de ouders verzocht de beschikking van 9 april 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot ondertoezichtstelling van [het kind] alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 juli 2009, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen; kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 juli 2009, heeft BJZ het verzoek eveneens bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder, de gezaghebbende ouder van [het kind], strekkende tot vernietiging van de ondertoezichtstelling, te verwerpen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 6 oktober 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, [medewerker van de raad] namens de raad en [medewerkers BJZ] namens BJZ. De advocaat heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar. Uit hun relatie is de thans minderjarige [het kind] geboren. De vader heeft [het kind] niet erkend. Alleen de moeder is met het gezag belast. [het kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2. Uit de vorige relatie van de moeder is tevens een dochter geboren, te weten de nu vierjarige [naam kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]). Zij is sinds 12 juni 2008 onder toezicht gesteld van BJZ en is op 1 oktober 2008 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst.
3. De raad heeft op grond van beleid, omdat [kind 2] met spoed uit huis is geplaatst, een onderzoek naar de opvoedingssituatie van [het kind] verricht en heeft vervolgens de kinderrechter verzocht om [het kind] onder toezicht te stellen.
4. De kinderrechter heeft beslist zoals hiervoor, bij "Het geding in eerste aanleg", staat vermeld.
5. De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De overwegingen
6. Voor het antwoord op de vraag of [het kind] onder toezicht moet worden gesteld, dient te worden beoordeeld of hij zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank destijds op goede gronden de ondertoezichtstelling van [het kind] heeft uitgesproken, aangezien er op het moment van het uitspreken van de ondertoezichtstelling veel onzekerheden over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de vader en de opvoedingssituatie van [het kind] bestonden. Hoewel de ondertoezichtstelling daardoor op dat moment gerechtvaardigd was, is het hof van oordeel dat er thans onvoldoende gronden aanwezig zijn om de ondertoezichtstelling ten aanzien van [het kind] in stand te laten.
8. Dat er thans door het hof een situatie aanwezig wordt geacht die een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk maakt, is met name gegrond op het feit dat de aangestelde gezinsvoogd door middel van een viertal bezoeken meer inzicht heeft verkregen in de opvoedings- en verzorgingssituatie van [het kind].
9. Zo heeft de gezinsvoogd aangegeven dat moeder in de contacten met haar, nimmer blijk te hebben gegeven van enige agressie. Het niet voldoen aan het advies om een agressieregulatietraining is, mede gelet op de onweersproken stelling van moeder dat dit advies voortkomt uit één incident, in het licht van de bevindingen van de gezinsvoogd onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling voort te zetten.
10. Ook de positie van de vader ten opzichte van [het kind] en de (nog niet geheel heldere) wijze waarop hij denkt invulling te geven aan zijn vaderrol is onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Niet gesteld of gebleken is dat de ontwikkeling en veiligheid van [het kind] door de vader in gevaar worden gebracht. Vader heeft ter zitting onweersproken aangegeven dat hij weliswaar niet bij de moeder en [het kind] woont, maar dat hij wel voldoende bij de moeder en [het kind] aanwezig is en dat hij zijn verzorgende en opvoedende taken voldoende op zich neemt.
11. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat de verklaring van de moeder ter terechtzitting in hoger beroep omtrent het welzijn van [het kind] - dat het goed gaat met [het kind], dat hij zich goed ontwikkelt en dat er ten aanzien van hem op dit moment geen problemen bestaan - eveneens door zowel de raad als BJZ is bevestigd, is het hof derhalve van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [het kind] dient te worden opgeheven. Dit te meer nu de moeder heeft aangegeven dat zij thans nog steeds hulp van mevrouw [persoonsnaam], OKZ verpleegkundige, ontvangt. Op deze manier en door de contacten met moeder in verband met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 2] met de gezinsvoogd van [kind 2], wordt de gezinssituatie en daardoor [het kind] - al dan niet indirect - aan toezicht en controle onderworpen. Het hof acht deze vorm van toezicht ten aanzien van [het kind] in dit geval voldoende.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient de beschikking van 9 april 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, waarvan beroep te worden bekrachtigd tot aan de datum van deze beschikking. Met ingang van de datum van deze beschikking zal de beschikking waarvan beroep worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep tot aan heden;
vernietigt de beschikking waarvan beroep met ingang van heden;
en opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de thans minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente voor zover betrekking hebbend op de periode met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Beversluis, voorzitter, Garos en Schipmölder, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 november 2009 in bijzijn van de griffier.