ECLI:NL:GHARN:2009:BK5134

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.001.887/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • K. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegtermijn werknemer en schadevergoeding aan werkgever

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 1 december 2009, gaat het om de opzegtermijn van een werknemer in relatie tot een door hem aan de werkgever te betalen schadevergoeding. De zaak is een hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 27 september 2006 en 4 april 2007. De appellante, vertegenwoordigd door mr. R. de Jong, heeft hoger beroep ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. L.P.A. Zwijnenberg. De kern van het geschil betreft de vraag welke opzegtermijn van toepassing was voor de werknemer, die door de kantonrechter was vastgesteld op één maand, terwijl de appellante betoogde dat deze zes weken zou moeten zijn.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen, met uitzondering van enkele punten die door de appellante in grief I zijn aangevochten. De relevante cao-bepalingen werden besproken, waarbij het hof oordeelde dat de cao voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven bepalingen bevatte die de aanpassing van het loon van de werknemer reguleerden. De appellante heeft drie grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de grieven niet voldoende onderbouwd waren om de eerdere beslissingen van de kantonrechter te weerleggen.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest bevestigt de rechtszekerheid omtrent de opzegtermijnen en de toepassing van cao-bepalingen in arbeidsrelaties, en benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen werkgever en werknemer.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 december 2009
Zaaknummer 107.001.887/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [plaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R. de Jong, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L.P.A. Zwijnenberg, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 27 september 2006 en 4 april 2007 door de sector kanton, locatie Lelystad van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 29 juni 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 10 juli 2007.
Bij memorie van grieven is een productie overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"dat het Gerechtshof zal bevestigen de beide vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, op 27 september 2006 in conventie en 4 april 2007 in conventie onder zaaknummer 297084 CV 05-14064 tussen partijen gewezen, en, vernietigt dit vonnis op 27 september 2006, alsmede dit vonnis op 4 april 2007 door die rechtbank te Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, tussen partijen in reconventie ook onder zaaknummer 297084 CV 05-14064 zijn gewezen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde in reconventie alsnog te veroordelen tot betaling van bedragen van respectievelijk € 2.316,72 en € 29.929,16 aan [appellante], althans door uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen bedragen, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over elk van die toegewezen bedragen vanaf respectievelijk 25 mei 2005 en 24 juli 2003, althans vanaf de dag der eis in reconventie in prima (15 februari 2006), tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien geïntimeerde na aanmaning daartoe niet binnen 14 dagen daarna aan die veroordeling ten behoeve van appellante heeft voldaan."
[appellante] heeft op 12 mei 2009 een akte gespecificeerd bewijsaanbod genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover wettelijk geroorloofd en uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van [appellante], en daarmede haar vorderingen in reconventie af te wijzen, en in zoverre, zonodig met verbetering van gronden, de bestreden vonnissen te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Voorts heeft [appellante] een akte uitlating producties genomen en heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder de overwegingen 1.1 tot en met 1.9 van het vonnis van 27 september 2006 is, behoudens het gestelde in grief I (ten aanzien van het onder 1.1 als vaststaand aangenomen feit dat [geïntimeerde] als bedrijfsleider bij [appellante] in dienst is getreden), geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan, zulks met in achtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen.
2. Voorts staat (als door de kantonrechter overwogen en in hoger beroep niet bestreden) het volgende vast:
- Artikel 18.5 van de Cao voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven 2000/2001, 2001/2002 en 2002/2003 bepaalt dat bij aanvaarding door de werknemer van een functie waaraan (krachtens de Cao) een lager loon verbonden is, het loon in vier termijnen van zes maanden met gelijke bedragen kan worden aangepast, zodat de werknemer na twee jaar het loon ontvangt dat behoort bij de nieuwe functie.
- De voor 1996/1997 en voor 1998/1999 geldende Cao's voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven kenden niet een dergelijke bepaling.
Met betrekking tot grief II:
3. De grief stelt de vraag aan de orde welke opzegtermijn voor [geïntimeerde] gold, die van een maand (zoals door de kantonrechter aangenomen) of van zes weken (als door [appellante] in de toelichting op de grief betoogd).
4. Krachtens het derde lid van artikel 7: 672 BW is de door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn een maand. Het vigerende overgangsrecht bepaalt dat deze (op 1 januari 1999 van kracht geworden bepaling) onmiddellijke werking heeft, met dien verstande dat voor werknemers die op 1 januari 1999 de leeftijd van 45 jaar hadden bereikt de opzegtermijn zoals die op genoemde datum op grond van de oude regeling jegens hen gold, van kracht bleef, tenzij de nieuwe regeling gunstiger is. Als derhalve in casu voor 1 januari 1999 (krachtens het bepaalde in artikel 7A: 1639j oud BW) voor [geïntimeerde] al een opzegtermijn heeft gegolden van 6 weken, dan is die termijn per 1 januari 1999 verkort tot een maand, nu een kortere door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn als gunstiger moet worden beoordeeld.
5. De grief faalt.
Met betrekking tot grief III:
6. De grief is gericht tegen hetgeen de kantonrechter in het tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.7 heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat niet wordt bestreden dat de Cao voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven een hogere salariëring zou toestaan dan krachtens die Cao bij een bepaalde functie behoort.
7. Niet gesteld of gebleken is dat door of namens [appellante] op enig moment gedurende de looptijd van het dienstverband is besloten het salaris van [geïntimeerde] in neerwaartse richting bij te stellen. Ook feitelijk heeft een aanpassing van het salaris naar het Cao salaris-niveau van een timmerman tijdens het dienstverband nimmer plaatsgevonden.
8. Indien derhalve al als vaststaand zou moeten worden aangenomen dat [geïntimeerde] in maart 1998 de functie van timmerman heeft aanvaard dan laat dat onverlet dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de haar (sedert 2000) in artikel 18.5 van de Cao geboden mogelijkheid tot verlaging van het aan [geïntimeerde] toekomende salaris, zodat van onverschuldigde betaling van het feitelijk betaalde salaris geen sprake kan zijn, nog daargelaten in hoeverre het bepaalde in artikel 7:611 BW, dan wel de redelijkheid en de billijkheid zich zouden verzetten tegen teruggave van teveel betaald salaris in een situatie als de onderhavige. De kantonrechter heeft de desbetreffende vordering van [appellante] derhalve op goede gronden afgewezen. Hetgeen partijen op dit punt over en weer verder nog hebben aangevoerd kan daarom buiten behandeling blijven.
9. De grief treft geen doel.
De slotsom.
10. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen d.d. 27 september 2006 en d.d. 4 april 2007, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 965,-- aan verschotten en € 1.737,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Kuiper, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 december 2009 in bijzijn van de griffier.