ECLI:NL:GHARN:2009:BK5384

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.808
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Garos
  • J. Kostense
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De vader, die in beroep ging, was van mening dat de uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd was en dat hij in staat was om voor [het kind] te zorgen. De moeder en Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZ) stelden echter dat de vader niet in staat was om het belang van [het kind] boven zijn eigen belangen te stellen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de emotionele en pedagogische ontwikkeling van [het kind].

Het hof heeft in zijn beoordeling de zorgen van BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming meegewogen. De Raad had eerder een onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de uithuisplaatsing en concludeerde dat de vader niet in staat was om een veilige en stabiele omgeving voor [het kind] te bieden. De vader had moeite met het hanteren van de opvoedingsverantwoordelijkheden en de omgangsregeling met de moeder was problematisch. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding.

De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend en verlengd. Het hof benadrukte dat de vader, ondanks zijn inspanningen om zijn pedagogische vaardigheden te verbeteren, nog niet in staat was om [het kind] de benodigde emotionele veiligheid en stabiliteit te bieden. De moeder daarentegen werd als een geschikte verzorgende beschouwd, die [het kind] de structuur en rust kon bieden die hij nodig had. Het hof bekrachtigde derhalve de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing werd gehandhaafd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 3 december 2009
Zaaknummer 200.026.808
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Flantua, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ,
Belanghebbende:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. H.M.A.W. Erven.
De inhoud van de tussenbeschikking van 16 juli 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is op 2 oktober 2009 bij de griffie van het hof binnengekomen een brief van 28 september 2009 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met als bijlage het Rapport raadsonderzoek civiele zaken van 28 september 2009.
Op 12 oktober 2009 is een brief van 8 oktober 2009 van BJZ bij de griffie van het hof binnengekomen. Voorts zijn op 13 oktober 2009 en op 16 oktober 2009 faxberichten met bijlagen van BJZ bij de griffie van het hof binnengekomen.
Op 19 oktober 2009 is een faxbericht met een bijlage van mr. drs. Erven bij de griffie van het hof binnengekomen.
Ter zitting van 21 oktober 2009 is de zaak opnieuw behandeld. Verschenen is de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens BJZ zijn [twee medewerkers van BJZ] verschenen. Als belanghebbende was de moeder aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [vertegenwoordigster van de raad] verschenen. Mr. Erven heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
De tussenbeschikking
1. In de tussenbeschikking van 16 juli 2009 heeft het hof de raad opgedragen om een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op
[geboortedatum] te [plaats], waarbij de resultaten van het onderzoek met betrekking tot het hoofdverblijf van [het kind] betrokken dienen te worden, en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren. De raad heeft bij brief van 28 september 2009 hieraan voldaan.
2. Daarnaast heeft het hof BJZ opgedragen (nog) inzichtelijker te maken waarom met spoed is overgegaan tot de uithuisplaatsing van [het kind] en het hof hieromtrent te rapporteren. Aan deze opdracht heeft BJZ bij brief van 8 oktober 2009 voldaan.
Het oordeel
De visie van de raad
3. De raad stelt zich op het standpunt dat de uithuisplaatsing van [het kind], zonder dat de vader daarvan vooraf op de hoogte was gesteld, een erg forse ingreep is geweest en dat het niet duidelijk is geworden wat de acute aanleiding voor deze beslissing was. De raad is van mening dat de initiële 'week op, week af'-regeling onvoldoende kans heeft gekregen. Hoewel de vader [het kind] belastte en er zorgen zijn over de pedagogische vaardigheden van de vader, vraagt de raad zich af waarom niet is gepoogd de vaardigheden van de vader te versterken middels gezinshulpverlening, voordat overgegaan werd tot de zware maatregel van spoeduithuisplaatsing. De school heeft geen verandering bij [het kind] gezien in zijn gedrag na de uithuisplaatsing, hetgeen er niet op wijst dat [het kind] bij de vader emotioneel onveilig was.
4. De raad is echter wel van mening dat handhaving van de uithuisplaatsing momenteel in het belang van [het kind] is. Dit advies wordt ingegeven door de omstandigheid dat [het kind] rust en stabiliteit moet krijgen. Het gaat nu goed met hem, hij is rustig en evenwichtig en krijgt duidelijkheid en structuur geboden. Hij ontwikkelt zich positief. Voorts werkt de moeder goed mee aan de omgangsregeling en zij staat open voor adviezen van de gezinsvoogd. De omgang met vader verloopt goed. De raad merkt op dat het handelen van de vader en de moeder niet in het belang van [het kind] is, waardoor het klem zitten in de loyaliteit tussen de vader en de moeder versterkt wordt. Het is belangrijk dat de vader en de moeder [het kind] als kind benaderen en behandelen en dat zij hem laten blijken dat hij niet tussen hen hoeft te kiezen.
Het standpunt van BJZ
5. BJZ stelt dat er tijdens de onderzoeksfase, die van augustus 2008 tot februari 2009 liep, veel zorgen waren bij de vader thuis. De vader reageerde vanuit emotie en kwam hierdoor vaak terug op zijn woorden, waardoor hij onvoorspelbaar reageerde en moeilijk te sturen was. BJZ heeft zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. De vader vindt het moeilijk kindgerichte boodschappen uit te zenden. Ook vindt hij het moeilijk om zich sensitief en responsief op te stellen. BJZ vindt het zorgelijk dat vader een aantal basisbehoeften van een kind niet als zodanig herkent. Het ontbreken van structuur en consequente regels maakt het voor [het kind] uitermate onveilig. Tijdens de onderzoeksfase werd duidelijk dat de bestaande omgangsregeling niet structureel en duidelijk was voor [het kind]. BJZ heeft de regeling daarom gewijzigd, waarmee de vader uiteindelijk heeft ingestemd. De vader kon echter de strijd met moeder niet uit de weg gaan, ondanks het feit dat dit wel in van het belang van de ontwikkeling van [het kind] is.
6. BJZ heeft geen zorgen over de thuissituatie van de moeder. De moeder beheerst goede opvoedvaardigheden en kan [het kind] structuur, regels en rust bieden. De moeder heeft een sensitieve houding. Dat veroorzaakt bij [het kind] een gevoel van vertrouwen, toegankelijkheid en bereikbaarheid. Daarnaast kan de moeder de volwassen- en kindproblematiek onderscheiden, kan zij de strijd tussen haar en de vader ondergeschikt maken en is zij in staat [het kind] niet in die strijd te betrekken.
Voor BJZ is duidelijk geworden dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] niet bij de vader moet zijn, maar bij de moeder en dat zij de 24-uurszorg op zich zou moeten nemen. Omdat de ouders niet in staat zijn een co-ouderschap uit te voeren en [het kind] zijn hoofdverblijf bij de vader had, heeft BJZ het verzoek tot uithuisplaatsing gedaan. Het verzoek is derhalve puur op juridische gronden gedaan. De vader is van tevoren niet op de hoogte gesteld van het verzoek, omdat, gezien de voorgeschiedenis en de ingewonnen informatie over de vader, onder meer bij zijn huisarts, de kans bestond dat de fysieke veiligheid van [het kind] in het geding zou komen, zo stelt BJZ.
7. Met betrekking tot de omstandigheid dat de samenwerking tussen de vader en de gezinsvoogd slecht loopt en het verzoek om een andere gezinsvoogd aan te stellen is afgewezen, merkt BJZ op dat het in het belang van [het kind] is dat de huidige gezinsvoogd in ieder geval aanblijft totdat de onderhavige procedure is geëindigd, omdat zij de zaak goed kent. Daarna zal worden bezien of het gewenst is dat een andere gezinsvoogd de zaak overneemt.
Het standpunt van de vader
8. De vader stelt dat hij door het raadsrapport wordt bevestigd in zijn gevoel dat BJZ niet juist heeft gehandeld door [het kind] op deze manier uit huis te plaatsen. Naar zijn mening is het daarom niet acceptabel om de situatie te laten zoals deze nu is. [het kind] heeft het heel erg naar zijn zin bij de vader. De vader is van mening dat er veel is gebeurd, waardoor in het contact tussen hem en BJZ veel spanningen bestaan. Het verzoek van de vader om een nieuwe gezinsvoogd aan te wijzen is echter niet gehonoreerd. Daarnaast wijst de vader erop dat de dingen die goed gaan, niet in de stukken van BJZ worden genoemd. Daarin staan alleen de zaken die niet goed lopen. Voorts heeft BJZ nagelaten de vader te berichten dat hij [het kind] op zijn verjaardag mocht bellen.
9. De vader merkt op dat de raad heeft geadviseerd de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] uit te breiden. Hij heeft er echter geen vertrouwen in dat er ook daadwerkelijk uitbreiding zal plaatsvinden. Er heeft inmiddels al wel twee keer onbegeleide omgang plaatsgevonden. Dit is naar de mening van de vader goed verlopen.
Het standpunt van de moeder
10. De moeder is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is gegeven door de kinderrechter, aangezien deze in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind] was. Naar haar mening is uiteindelijk ook duidelijk gebleken dat de machtiging noodzakelijk was. De moeder stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van een sociaal netwerk, de wisselende houdingen van de vader, de beperkingen in de opvoedingsvaardigheden bij de vader en het met name niet kunnen bieden van emotionele veiligheid niet anders dan tot het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing konden leiden. Voorts is zij van mening dat zij - anders dan de vader - steeds het belang van [het kind] vooropstelt. De moeder is daarom van mening dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
De overwegingen van het hof
11. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend en verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
12. Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat de co-ouderschapsregeling, waarbij [het kind] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader was, niet goed liep en daardoor niet in het belang van [het kind] was. BJZ heeft getracht deze regeling te wijzigen door een andere omgangsregeling vast te stellen, maar is daarin niet geslaagd. Vervolgens heeft BJZ daarin aanleiding gezien om een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken en [het kind] bij de moeder te plaatsen.
13. Naar het oordeel van het hof is de wijze waarop de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend niet goed en ook niet in het belang van [het kind] geweest. Het hof is echter tevens van oordeel dat BJZ zo heeft gehandeld vanwege de signalen die het onder meer van de huisarts heeft gekregen en dat dit - gelet op de verantwoordelijkheid van BJZ - onder deze omstandigheden begrijpelijk is.
14. Ter zitting is gebleken dat de vader werkt aan de verbetering van zijn pedagogische kwaliteiten. Zo heeft hij zich aangemeld voor de cursus 'Opvoeden doe je zo', waarvan de eerste bijeenkomst op 29 oktober 2009 heeft plaatsgevonden. Hoewel dit initiatief zeker in het belang van [het kind] is te achten, is het hof van oordeel dat de redenen en gronden voor het verlenen en verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De vader is op dit moment nog niet in staat het belang van [het kind] voor c.q. boven zijn eigen belang te stellen en [het kind] buiten de strijd tussen hem en de moeder te houden. Hierdoor dreigt [het kind] klem te raken tussen de ouders en wordt hij bedreigd in zijn emotionele ontwikkeling. Vast staat dat [het kind] bij de moeder de noodzakelijke rust en stabiliteit wél krijgt en dat zij het belang van [het kind] wél voorop kan stellen.
15. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [het kind] in ieder geval gehandhaafd dient te worden, totdat er een beslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats van [het kind].
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep - voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend en verlengd - te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend en verlengd.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Garos en Kostense, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2009 in bijzijn van de griffier.