ECLI:NL:GHARN:2009:BK6586

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-000764-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van den Heuvel
  • E. van der Herberg
  • P.H.A.J. Cremers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor moord en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, die in een conflictueuze relatie met het slachtoffer verkeerde, heeft op 29 december 2007 het slachtoffer met opzet van het leven beroofd. De verdachte gebruikte een pistool dat hij in zijn woning had opgeslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte in staat was om na te denken over de gevolgen van zijn daad, wat duidt op voorbedachten rade. De verdachte was niet lijdende aan een geestelijke stoornis, waardoor hem de volledige toerekenbaarheid kon worden toegerekend. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat de verdachte tot vijftien jaar gevangenisstraf had veroordeeld, en legde een gevangenisstraf van vijftien jaar op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de maatschappelijke onrust die dergelijke delicten veroorzaken. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-000764-09
Uitspraak d.d.: 14 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van
24 februari 2009 in de strafzaak tegen
[Naam]
geboren te,
thans verblijvende in
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 november 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr R. Oude Breuil, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 29 december 2007,
in de gemeente Almelo,
opzettelijk en met voorbedachten rade mevrouw [naam slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een
ongeladen pistool, althans een ongeladen vuurwapen, gepakt/ter hand genomen en
(vervolgens) geladen, althans een geladen pistool/vuurwapen gepakt/ter hand
genomen, en/of
-is verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar
voornoemde [slachtoffer] gelopen,en/of
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
(vervolgens) dat pistool/vuurwapen op of tegen de keel/hals van voornoemde
[slachtoffer] gezet, althans dat pistool/vuurwapen op het (boven)lichaam en/of de
keel/hals van voornoemde [slachtoffer] gericht (gehouden), en/of
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met dat
pistool/vuurwapen (een) kogel(s) afgevuurd op/in, althans in de richting van,
het (boven)lichaam en/of de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] waardoor zij door
die kogel(s) in de hals werd getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 december 2007,
in de gemeente Almelo,
opzettelijk een persoon, genaamd mevrouw [naam slachtoffer], van het leven heeft
beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet, een ongeladen pistool, althans een ongeladen
vuurwapen, gepakt/ter hand genomen en (vervolgens) geladen, althans een
geladen pistool/vuurwapen gepakt/ter hand genomen, en/of
-is verdachte, met dat opzet, naar voornoemde [slachtoffer] gelopen, en/of
-heeft verdachte, met dat opzet, (vervolgens) dat pistool/vuurwapen op of
tegen de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] gezet, althans dat pistool/vuurwapen
op het (boven)lichaam en/of de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] gericht
(gehouden), en/of
-heeft verdachte, met dat opzet, met dat pistool/vuurwapen (een) kogel(s)
afgevuurd op/in, althans in de richting van, het (boven)lichaam en/of de
keel/hals van voornoemde [slachtoffer] waardoor zij door die kogel(s) in de hals werd
getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2007,
in de gemeente Almelo,
een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk
FN-Herstal, type 1910/22, kaliber 7.65 mm, en/of munitie van categorie III,
te weten een hoeveelheid kogelpatronen van het kaliber 7.65, voorhanden heeft
gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Vast is komen te staan dat de relatie van verdachte met [naam slachtoffer] (verder te noemen het slachtoffer) een relatie vol conflicten was. Zij woonden inmiddels gescheiden waarbij [naam] junior, het zoontje van verdachte en het slachtoffer, bij verdachte woonde. Het slachtoffer ging meerdere keren per dag naar het huis van verdachte om voor hun zoontje te zorgen. De buurman, [naam], heeft verdachte tegen het slachtoffer horen zeggen dat hij haar dood zou maken als zij hem zijn kind af zou pakken. De straatambassadeur, de heer [naam], hoorde dat het slachtoffer tegen hem zei: “Als ik met het zoontje wegga, dan maakt hij me af, hij maakt me dood.” Het slachtoffer zelf heeft tegen veel mensen in haar omgeving gezegd dat zij bang was voor verdachte en dat hij haar bedreigde. Tegen haar huisarts heeft het slachtoffer gezegd dat verdachte dreigde haar iets aan te doen als zij het kind bij hem weg zou halen.
Het slachtoffer kreeg op een gegeven moment een nieuwe relatie in Turkije. Ze gaf te kennen dat ze er over dacht [naam zoontje] junior en haar andere kinderen mee te nemen naar Turkije. Verdachte kwam van deze nieuwe relatie op de hoogte. De broer van verdachte was op de dag van het -later te noemen- schietincident nog bij verdachte op bezoek geweest en was getuige van onenigheid tussen verdachte en het latere slachtoffer. Op de dag van het schietincident is de vriendin van het slachtoffer, [naam], bij het slachtoffer op bezoek geweest. Het slachtoffer heeft haar verteld dat zij het vermoeden had dat zij ’s avonds dood zou zijn.
Uit verklaringen van verdachte blijkt dat hij zeven jaren geleden een pistool heeft aangeschaft dat hij, niet geladen, in een doek bewaarde boven de afzuigkap in de keuken. De kogels lagen in een doos, de houder zat niet in het pistool maar er zaten wel kogels in de houder. Alles lag bij elkaar boven de afzuigkap.
Op 29 december 2007 ging het slachtoffer naar het huis van verdachte. Zij werd daar binnengelaten door verdachte. Ze kregen wederom een woordenwisseling.
Uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd tegenover de politie op 29 december 2007, de verklaring van verdachte tegenover zijn buurman, die hem na het schietincident met zijn auto naar het politiebureau heeft gebracht, en uit het forensisch/technisch onderzoek blijkt dat verdachte op enig moment het pistool heeft gepakt, de houder in het pistool heeft geplaatst, het pistool heeft doorgeladen, het pistool tegen de hals van het slachtoffer heeft geplaatst en een schot heeft afgevuurd. Het slachtoffer is tengevolge daarvan overleden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat vaststaat dat verdachte het slachtoffer heeft gedood.
Het Opzet
Ter zake het opzet overweegt het hof het volgende.
Gelet op het feit dat verdachte bewust het pistool bij de afzuigkap heeft gepakt, het pistool op de hals van het slachtoffer heeft gezet en haar door middel van een opzetschot van het leven heeft beroofd, staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte op dat moment het opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden.
Moord of doodslag
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor bewezenverklaring van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit verschillende verklaringen van familie en uit verklaringen van buren, vrienden en bekenden van het slachtoffer kan afgeleid worden dat er al geruime tijd onvrede bestond bij verdachte over de relatie tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij verdachte hun beider zoontje als machtsmiddel gebruikte. De ruzies waren in de periode, voorafgaande aan het hierna te noemen schietincident, zo erg opgelopen dat de mededeling van het slachtoffer dat zij hun zoontje mee wilde nemen naar Turkije, voor verdachte aanleiding was om, overeenkomstig het voornemen waarmee hij meermalen had gedreigd, het slachtoffer te doden.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof van kalm beraad en rustig overleg sprake geweest. Op het moment dat het slachtoffer met de mededeling kwam dat zij hun gezamenlijke zoontje voorgoed mee wilde nemen naar Turkije, heeft verdachte de hiervoor genoemde feitelijke handelingen uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof is verdachte daarbij in de gelegenheid geweest na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Daarmee is er naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachten rade.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 29 december 2007,
in de gemeente Almelo,
opzettelijk en met voorbedachten rade mevrouw [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een
ongeladen pistool gepakt en vervolgens geladen en
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
vervolgens dat pistool tegen de hals van voornoemd [slachtoffer] gezet en
-heeft verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met dat
Pistool een kogel afgevuurd in de hals van voornoemd [slachtoffer] waardoor zij door die kogel in de hals werd getroffen, tengevolge waarvan zij is overleden;
2.
hij op 29 december 2007,
in de gemeente Almelo,
een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk
FN-Herstal, type 1910/22, kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III,
te weten een hoeveelheid kogelpatronen van het kaliber 7.65, voorhanden heeft
gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het beezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is multidisciplinair gerapporteerd door J.M. Oudejans, psycholoog, R.J.P. Rijnders, psychiater, en G.T. Blok, psychiater in opleiding, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht. Het rapport, gedateerd 7 november 2008, houdt in als conclusie van de psychiater R.J.P. Rijnders en de psychiater in opleiding G.T. Blok:
“Het is in het onderzoek onduidelijk gebleven in hoeverre er bij betrokkene in de periode voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van mogelijke stemmingsgerelateerde problematiek. Ondergetekenden baseren zich hier op het -weliswaar beperkte- milieuonderzoek en de overige secundaire informatie, waaronder informatie van de huisarts (zoals beschreven in de ambulante psychiatrische rapportage van J.R. Douglas Broers, d.d. 8 april 2008). Er is de laatste jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde een duidelijke achteruitgang in het algemeen functioneren van betrokkene waar te nemen en er lijken aanwijzingen voor een depressieve stemming bij betrokkene aanwezig. Betrokkene ontkent overigens tijdens het onderzoek alhier ooit aan een depressieve stemming te hebben geleden. Ondergetekenden menen dat er geen goed zicht is verkregen op betrokkenes stemming in de periode voorafgaande aan en tijdens het tenlastegelegde. Het is daardoor niet mogelijk gebleken retrospectief alsnog de aanwezigheid van de genoemde stemmingsklachten uit te sluiten c.q. te verifiëren en vervolgens vast te stellen in hoeverre deze dan waren te plaatsen in het kader van een (geagiteerde) depressieve stoornis, een (relatief milde) aanpassingsstoornis met depressieve stemming of geduid zouden moeten worden als een niet-pathologische somberheidsreactie op de als stressvol ervaren huwelijkse relatie van betrokkene.
Er bestaat een verschil van mening tussen de psycholoog enerzijds en de psychiater en de psychiater in opleiding anderzijds over het gewicht dat moet worden toegekend aan de onduidelijkheid die is blijven bestaan ten aanzien van een mogelijke stemmingsstoornis.
Wij kunnen geen uitspraak doen of onderzochte ten tijde van het plegen van de hem
tenlatstegelegde feiten -indien bewezen- lijdende was aan een ziekelijke stoornis zijner geestvermogens.”
De psycholoog, J.M. Oudejans, meent dat er ondanks de hiervoor genoemde onduidelijkheid sprake is van een volledig onderzoek, gezien het verkregen testmateriaal, het observatieverslag, het milieuonderzoek en de verschillende gesprekken die met betrokkene zijn gevoerd. Bovendien is de psycholoog van mening dat de aanwijzingen voor stemmingsgerelateerde problematiek te vaag en onbestemd zijn om aannemelijk te maken dat een stemmingsgerelateerde problematiek met voldoende zekerheid gediagnosticeerd zou kunnen worden indien meer zicht zou zijn verkregen op betrokkenes stemming in de periode voorafgaande en tijdens het tenlastegelegde. Om die reden ziet de psycholoog in de overweging dat beperkt zicht is verkregen op betrokkenes stemming in deze periode geen aanleiding om zich te onthouden van een conclusie over de toerekeningsvatbaarheid. Het rapport houdt in als conclusie van de psycholoog J.M. Oudejans:
“onderzochte was ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten niet lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, zodat deze feiten -indien bewezen- hem volledig kunnen worden toegerekend.”
Overigens zijn alle onderzoekers de mening toegedaan dat het sterk valt te betwijfelen in hoeverre nieuw of aanvullend onderzoek meer duidelijkheid zou kunnen bieden over een mogelijke stemmingsstoornis. Mocht er al sprake zijn geweest van een (geagiteerde) depressieve stoornis of een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, dan hoeft deze niet per definitie tot een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het tenlastegelegde te leiden. Een (geagiteerde) depressieve stoornis of een aanpassingsstoornis met depressieve stemming geeft immers in de meeste gevallen geen aanleiding tot agressie richting derden.
Het hof kan zich met de conclusie wat betreft de toerekenbaarheid verenigen met de conclusie van de psycholoog J.M. Oudejans, zoals hierboven verwoord, en maakt deze conclusie tot de zijne.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van Justitie heeft in eerste aanleg geëist verdachte te veroordelen voor moord en het bezit van een pistool en munitie, tot een gevangenisstraf van achttien jaar onvoorwaardelijk.
De rechtbank te Almelo heeft verdachte terzake voornoemde feiten veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen terzake moord en terzake het in het bezit hebben van een pistool en munitie, tot achttien jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft omtrent de strafoplegging overwogen:
“Verdachte heeft op 29 december 2007 een 38-jarige vrouw, met wie hij een relatie heeft gehad, vermoord en haar daarmee haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor [naam zoon] en [naam dochter], de twee kinderen van het slachtoffer uit haar eerdere huwelijk. Zij hebben door toedoen van verdachte hun moeder verloren. Een dergelijke gebeurtenis is voor een ieder ontwrichtend, maar het feit dat de kinderen geruime tijd met verdachte in gezinsverband hebben samengeleefd, maakt de impact van het handelen van verdachte op hen des te groter.
Datzelfde kan worden gezegd van [naam zoontje] jr., het kind dat in 2005 uit de relatie van verdachte en het slachtoffer is geboren. Het behoeft dan ook geen betoog met welk een belast verleden dit kind door het leven moet, met het grote gemis van zijn moeder en de latere wetenschap dat zijn vader daarvoor verantwoordelijk is. Als gevolg daarvan moet hij nu niet alleen opgroeien zonder moeder, maar ook zonder vader.
Dit alles zal zonder twijfel voor alle drie de kinderen buitengewoon zwaar zijn. Ook andere familieleden, zoals de moeder, de beide broers en de zus van het slachtoffer, maar ook vrienden en anderen voor wie zij dierbaar was, moeten haar nu missen. Uit de zich in dossier bevindende slachtofferverklaring van [naam dochter] en uit hetgeen ter terechtzitting door de broer van het slachtoffer naar voren is gebracht, blijkt van het verdriet dat zij hebben en de grote impact die dit op hun leven heeft. Dit klemt temeer nu verdachte niet heeft willen spreken over de reden van zijn daad, zodat de nabestaanden met deze vraag zullen blijven zitten.
Wat de reden voor verdachte om tot deze daad over te gaan ook heeft mogen zijn, niets kan deze daad rechtvaardigen.
Door een delict als het onderhavige is de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Uit de databank consistente straftoemeting blijkt dat in de regel voor vergelijkbare zaken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar tot 15 jaar wordt opgelegd.
De rechtbank houdt ten nadele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat ten tijde van het plegen van de moord zijn twee jarige zoontje in de woning aanwezig was. Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft gegeven en dat een duidelijk motief voor de moord onbekend is gebleven. Ook heeft verdachte met zijn houding ter terechtzitting geen enkele verantwoording voor zijn handelen genomen en geen enkel berouw jegens de familie van het overleden slachtoffer getoond.”
Het hof kan zich met deze motivering geheel verenigen en is evenals de rechtbank van oordeel dat, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren dient te worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten een geldbedrag van € 3.245,00.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 14 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr P.H.A.J. Cremers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.