ECLI:NL:GHARN:2009:BK7447

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001830-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en valse aangifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor een verkeersongeval dat op 9 februari 2007 plaatsvond te Eemnes, waarbij een motorrijder om het leven kwam. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, had een ernstige verkeersfout gemaakt door niet voldoende op te letten bij het keren van zijn voertuig. Hij had eerder een motorrijder in zijn achteruitkijkspiegel gezien, maar veronderstelde dat deze al was afgeslagen. Bij het keren raakte hij de motorrijder, wat leidde tot de fatale aanrijding.

Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat resulteerde in de dood van de motorrijder. Daarnaast had de verdachte na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten en een valse aangifte gedaan van diefstal, in een poging de gevolgen van zijn daden te ontlopen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken en een taakstraf, maar het hof besloot de straf te verhogen tot acht weken gevangenisstraf, met bijkomende ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.

Het hof nam ook de psychologische toestand van de verdachte in overweging, waarbij werd vastgesteld dat hij leed aan een posttraumatische stresstoornis. Desondanks oordeelde het hof dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid konden uitsluiten. De in beslag genomen auto van de verdachte werd verbeurd verklaard, omdat deze was gebruikt bij de strafbare feiten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het leed dat aan de nabestaanden van het slachtoffer was berokkend.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001830-09
Uitspraak d.d.: 10 december 2009
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 april 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 november 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.W.H. Peters, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij, op of omstreeks 9 februari 2007, te Eemnes, althans in het arrondissement
Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Wakkerendijk, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in
elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
zonder dat aan hem een (Nederlands) rijbewijs was afgegeven voor de categorie
motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde motorrijtuig behoorde,
voornoemd motorrijtuig op (de rijbaan van) genoemde weg tot stilstand te
brengen, althans nagenoeg tot stilstand te brengen en/of (vervolgens) op te
trekken en/of zijn snelheid te verhogen en/of naar links te rijden en/of te
gaan keren en/of zich er (daarbij) niet voldoende van te vergewissen dat hij
zulks kon doen zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen en/of zonder
(daarbij) de bestuurder van een motor, welke zich links naast danwel links
dicht achter hem bevond, voor te laten gaan,
tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem
bestuurde motorrijtuig en die motor(rijder)
waardoor de bestuurder van genoemde motor (genaamd [slachtoffer]) werd
gedood;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 9 februari 2007, te Eemnes, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Wakkerendijk,
door voornoemd motorrijtuig op (de rijbaan van) genoemde weg tot stilstand te
brengen, althans nagenoeg tot stilstand te brengen en/of (vervolgens) op te
trekken en/of zijn snelheid te verhogen en/of naar links te rijden en/of te
gaan keren en/of zich er (daarbij) niet voldoende van te vergewissen dat hij
zulks kon doen zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen en/of zonder
(daarbij) de bestuurder van een motor, welke zich links naast danwel links
dicht achter hem bevond, voor te laten gaan,
ten gevolge waarvan een botsing/aanrijding is ontstaan tussen het door hem
bestuurde motorrijtuig en (de bestuurder van) genoemde motor,
zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt,en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2:
hij op of omstreeks 9 februari 2007 te Eemnes, althans in het arrondissement
Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval
of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de
Wakkerendijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander (te weten [slachtoffer]) was gedood, in elk geval dat aan een
ander letsel en/of schade was toegebracht;
3:
hij op of omstreeks 10 februari 2007 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, aangifte
heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet
was gepleegd, door toen aldaar ten overstaan van [opsporingsambtenaar], zijnde een brigadier van politie Utrecht, district Eemland-Noord opzettelijk in strijd
met de waarheid aangifte te doen van (een) op 9 februari 2007 gepleegde
diefstal(len) van een portemonnee (waarin zich onder meer een autosleutel
bevond van de hierna te noemen personenauto) en/of (vervolgens) een
personenauto (merk Audi);
4:
hij, op of omstreeks 9 februari 2007, te Eemnes, althans in het
arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
heeft gereden op de weg, de Wakkerendijk, zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet
1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe
dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Verdachte heeft op een rechte weg, waarbij het zichtveld niet was gehinderd, met zijn voertuig nagenoeg stilgestaan om op die weg om te keren. Verdachte heeft verklaard dat hij voordat hij deze manoeuvre inzette een motorrijder, op een afstand van ongeveer 200 meter, in zijn achteruitkijkspiegel had waargenomen. Verdachte verklaarde tevens dat hij bij het inzetten van de manoeuvre, het linksaf slaan, de motorrijder niet meer in zijn spiegels heeft waargenomen en dat hij daarom veronderstelde dat de motorrijder reeds eerder was afgeslagen. Bij het inzetten van de manoeuvre raakte verdachte met de linkervoorkant van zijn auto de motorrijder. Verdachte stelt dat de motorrijder waarschijnlijk in de “dode hoek” heeft gezeten.
Het hof is allereerst van oordeel dat er geen sprake is van roekeloos verkeersgedrag van verdachte. Het hof is wel van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag van verdachte. Verdachte had juist bij deze bijzondere verrichting, terwijl hij reeds eerder in zijn achteruitkijkspiegel een motorrijder had waargenomen, de grootst mogelijke voorzichtigheid moeten betrachten en zich ervan moeten vergewissen dat de weg vrij was om linksaf te gaan keren zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen. De veronderstelling van verdachte dat de motorrijder reeds eerder was afgeslagen acht het hof onvoldoende voor de aanname dat de weg vrij was voor verdachte om te gaan keren. Verdachte heeft niet goed genoeg gekeken c.q. onvoldoende aandacht hieraan besteed en onvoldoende rekening gehouden met de dode hoek. Als verdachte over zijn linkerschouder had gekeken, zoals hij zelf reeds eerder heeft verklaard, had hij de motorrijder links naast of dicht achter hem moeten zien.
Het verweer van de raadsman dat men per definitie niet in een dode hoek kan kijken, verwerpt het hof. Over de linkerschouder kijkend, kan men bij een personenauto immers ook door de ruit linksachter kijken, terwijl een motor met berijder te groot is om verborgen te blijven achter de middenspijl.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair:
hij, op 9 februari 2007, te Eemnes,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Wakkerendijk, zich zodanig heeft gedragen, dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
het door hem bestuurde motorrijtuig
op de rijbaan van genoemde weg tot stilstand te
brengen en vervolgens op te trekken en naar links te rijden en
zich er daarbij niet voldoende van te vergewissen dat hij
zulks kon doen zonder andere weggebruikers in gevaar te brengen en zonder
daarbij de bestuurder van een motor, welke zich links naast danwel links
dicht achter hem bevond, voor te laten gaan,
tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem
bestuurde motorrijtuig en die motorrijder
waardoor de bestuurder van genoemde motor, genaamd [slachtoffer], werd
gedood;
2:
hij op 9 februari 2007 te Eemnes,
als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval
op de Wakkerendijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander te weten [slachtoffer] was gedood
3:
hij op of omstreeks 10 februari 2007 te Soest,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte], aangifte
heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet
was gepleegd, door toen aldaar ten overstaan van [osporingsambtenaar],
zijnde een brigadier van politie Utrecht, district Eemland-Noord opzettelijk
in strijd met de waarheid aangifte te doen van op 9 februari 2007 gepleegde
diefstallen van een portemonnee (waarin zich onder meer een autosleutel
bevond van de hierna te noemen personenauto) en een
personenauto (merk Audi);
4:
hij, op 9 februari 2007, te Eemnes,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
heeft gereden op de weg, de Wakkerendijk, zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet
1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe
dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is ter terechtzitting, zoals weergegeven in zijn pleitnota, betoogd dat verdachte ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat bij verdachte is vastgesteld dat er sprake is van een posttraumatische stresstoornis als gevolg waarvan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Omtrent verdachte is op 10 maart 2009 door [deskundige], psychiater, een rapport opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een posttraumatische stresstoornis.
In het rapport wordt geconcludeerd dat uit deze ziekelijke stoornis betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten mede verklaard kunner worden. De angst die bij betrokkene ter plaatse direct na het ongeval optrad werd versterkt door een pathologisch reeds aanwezige angst en schrikachtigheid. De geculmineerde angst leidde tot vluchtgedrag, waarbij betrokkene op dat moment in verminderde mate in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Het onder 3 tenlastegelegde kan bij betrokkene worden gezien als een poging om de voor hem bedreigende gevolgen van het (mogelijk) veroorzaakt hebben van een dodelijk ongeval te ontlopen. Het dreigende karakter van de gevolgen werd in zijn beleving versterkt en inadequaat ingekleurd door associaties met zijn onverwerkte traumatische ervaringen met als gevolg een bij hem optredende inadequate en overdreven angst. Volgens de deskundige is er dus een indirect verband aan te wijzen tussen zijn gebrekkige verwerking van zijn traumatische verleden en het onder 3 tenlastegelegde. Anderzijds wordt door de deskundige aangenomen dat er voor betrokkene in de periode van 9 februari 2007 en 19 maart 2007 in ruime mate keuze- en beslissingsmomenten aanwezig waren om van het doen van een valse aangifte terug te komen.
De deskundige concludeert dat betrokkene ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde kan betrokkene in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Het hof neemt de conclusies van de deskundige over.
Overeenkomstig genoemde conclusies kan niet gezegd worden dat verdachte niet strafbaar is. Het verweer wordt verworpen. Omstandigheden welke verdachtes strafbaarheid zouden opheffen dan wel uitsluiten zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Verdachte is strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken onvoorwaardelijk, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot, voor elk feit, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, alsmede voor het onder 4 bewezenverklaarde tot 4 weken hechtenis onvoorwaardelijk.
De verdachte is in hoger beroep gekomen van deze veroordeling.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte tot een zelfde straf zal worden veroordeeld als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een ernstige verkeersfout gemaakt en daardoor een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Daarnaast is verdachte na dat ongeval doorgereden zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Vervolgens heeft verdachte getracht de politie te misleiden door het doen van een valse aangifte; verdachte probeerde hiermee de (strafrechtelijke) gevolgen van het ongeval voor zichzelf te ontlopen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder geldig Nederlands rijbewijs.
De onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten acht het hof uitermate laakbaar. Verdachte heeft zich door zijn handelen volstrekt onvoldoende rekenschap gegeven van het extra leed dat daarmee aan de nabestaanden van het slachtoffer werd berokkend. Dit soort feiten rechtvaardigen oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Tevens zal het hof, met het oog op handhaving van de verkeersveiligheid, aan verdachte de bijkomende straffen van ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de bewezenverklaarde feiten 1 en 2.
Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde is het hof, mede gelet op het ten name van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder heeft schuldig gemaakt aan het rijden zonder geldig Nederlands rijbewijs en tot straffen is veroordeeld, van oordeel dat voor afdoening van dit feit geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op voormeld rapport van [deskundige]. In dat rapport concludeert de deskundige dat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht en dat verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Tevens heeft het hof acht geslagen op het voorlichtingsrapport van 5 juni 2009 en het adviesrapport van 19 november 2009, beide opgemaakt door de Reclassering Nederland, unit Utrecht Arnhem, die ten aanzien van verdachte zijn uitgebracht.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan verdachte, ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, mede gelet op de afdoening van de andere feiten geen taakstraf moet worden opgelegd en komt, alles afwegende, tot een langere vrijheidsstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Met betrekking tot het onder 4 bewezenverklaarde heeft het hof gelet op de van toepassing zijnde richtlijnen en komt derhalve tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
In beslag genomen voorwerpen
De advocaat-generaal heeft gevorderd de auto van verdachte verbeurd te verklaren. Door de verdachte is gesteld dat de auto van zijn echtgenote is en hij verzoekt de auto terug te geven aan zijn echtgenote.
Uit de stukken van de zaak blijkt dat met de onderhavige auto een aantal strafbare feiten is gepleegd. Uit de verklaringen van de echtgenote van verdachte blijkt dat zij wist dat verdachte, die niet in het bezit is van een geldig Nederlands rijbewijs, met die auto vaker reed. Verdachtes echtgenote heeft geen maatregelen getroffen dat verdachte niet in het bezit kon komen van de sleutels voor die auto om te voorkomen dat hij daarmee ging rijden. Een en ander geeft het hof aanleiding het verzoek om teruggave van de auto af te wijzen.
Het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. De rechthebbende was bekend met het gebruik, dat verdachte van de auto maakte, of had dit – minst genomen – redelijkerwijs kunnen vermoeden. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57, 62 en 188 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
alsmede ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
alsmede ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto van het merk Audi, voorzien van het kenteken XX-HB-15.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr P.A.H Lemaire en mr J.H.M. Zwinkels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 10 december 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr J.H.M. Zwinkels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.