2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Volgens eisers is de geboorte van hun dochter [naam] (op [datum] 1975) niet goed verlopen als gevolg van wanprestatie of onrechtmatige daad van de bij de geboorte betrokken verloskundige, [A].
Eiser [eiser] heeft op 15 april 1981 een klacht tegen [A] ingediend bij het College voor Medisch Tuchtrecht in Eindhoven. Dit college heeft de klacht bij beslissing van 28 februari 1983 gegrond verklaard voor zover deze betrekking heeft op het optreden van [A] bij de bevalling en [A] de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Eiser Fernandes, optredend voor zich en als wettelijk vertegenwoordiger van [naam], heeft [A] vervolgens op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad voor de rechtbank Breda gedagvaard en veroordeling van [A] gevorderd tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank heeft de vordering bij eindvonnis van 31 maart 1987 afgewezen. Fernandes is daarvan in hoger beroep gekomen bij het hof in ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft bij tussenarrest van 30 januari 1989 gedaagden (respectievelijk neuroloog, vrouwenarts en kinderarts van beroep) tot deskundigen benoemd om antwoord te krijgen op de vragen:
a. of en zo ja in welk opzicht [A] onzorgvuldig heeft gehandeld, nalaten daaronder begrepen, - te beoordelen naar de heersende opvattingen omtrent een goede verloskundige hulpdoor een verloskundige in april 1975 - bij de begeleiding va de zwangerschap en de bevalling van [naam];
b. of, wanneer [A] in voormelde zin onzorgvuldig heeft gehandeld, dit handelen de afwijking bij [naam], welke aan de vordering ten grondslag is gelegd, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, heeft veroorzaakt.
Gedaagden hebben op 7 december 1989 hun gezamenlijk deskundigenrapport uitgebracht. Zij hebben de aan hen voorgelegde vragen als volgt beantwoord.
a. De verloskundige [A] heeft naar de heersende inzichten van 1975 het vertrouwen in de stand van de verloskundigen niet geschaad. Zij heeft niet onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot de prenatale zorg, de natale zorg en de kraambedperiode. De commissie kan ook geen duidelijke nalatigheid bij de verloskundige vaststellen omdat van een extreem manifeste groeivertraging van het kind in utero geen sprake was. Retrospectief kan men gemakkelijk enkele kanttekeningen plaatsen doch deze blijven van theoretische betekenis, aldus de deskundigen.
b. Op basis van de bovenvermelde “diagnostische overwegingen” met betrekking tot de toestand van [naam] [achternaam] komen de deskundigen tot de conclusie dat de afwijking bij [naam], welke aan de vordering in dat proces ten grondslag is gelegd, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, niet of slechts in zeer beperkte mate veroorzaakt kan zijn door een eventueel onzorgvuldig handelen, nalaten daarbij inbegrepen, van de bij de begeleiding van de zwangerschap en de bevalling van de moeder van [naam] [achternaam] betrokken verloskundige. Retardatie zonder motorische afwijkingen is ongebruikelijk voor een geboortetrauma, aldus de deskundigen.
Het hof in ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens het bestreden vonnis van de rechtbank Breda bekrachtigd.
Het tegen dat arrest door [eiser] ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 12 februari 1993 verworpen.
Eiser Fernandes, handelend voor zich en in zijn hoedanigheid van gemachtigde van zijn echtgenote en van curator van [naam], heeft vervolgens gedaagden gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en een verklaring voor recht en schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Deze vordering was gegrond op onrechtmatige daad door gedaagden begaan bij de uitvoering van de hen door het hof in ’s-Hertogenbosch bij arrest van 30 januari 1989 gegeven opdracht om een deskundigenbericht uit te brengen. [eiser] verweet gedaagden dat zij bij het deskundigenbericht van 7 december 1989 en het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek onzorgvuldig en/of ondeskundig hebben gehandeld. Hij verweet hen met name dat zij er in het deskundigenbericht vanuit zijn gegaan dat [naam] geen motorische beperkingen zou vertonen en dat zij daarop hun conclusie hebben gebaseerd.
De rechtbank Arnhem heeft deze vordering afgewezen bij vonnis van 23 november 2000.
[eiser] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij dit hof. Dit hof heeft op 20 november 2001 en op 18 maart 2003 arrest gewezen. Bij het laatste arrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 23 november 2000 met verbetering van gronden bekrachtigd. Dat arrest heeft kracht van gewijsde gekregen.