ECLI:NL:GHARN:2009:BL3575

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.809
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing executoriaal derdenbeslag op AOW-uitkering en woonplaatsvraag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 oktober 2009 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de opheffing van een executoriaal derdenbeslag op de AOW-uitkering van de appellant. De appellant, die in het principaal hoger beroep optrad tegen de besloten vennootschap Marmel Holding B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 9 februari 2009. In dit vonnis was de vordering van de appellant tot opheffing van het beslag afgewezen. De appellant stelde dat hij sinds 30 september 2008 weer in Nederland woonde en dat het beslag op zijn AOW-uitkering rekening moest houden met de beslagvrije voet zoals bepaald in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Marmel betwistte echter dat de appellant op die datum in Nederland woonachtig was en voerde aan dat de beslagvrije voet niet van toepassing was.

Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk in Nederland woonde. Het hof weegt hierbij mee dat de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie niet voldoende was om te concluderen dat de appellant rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank had het eerste verweer van Marmel verworpen, maar het hof honoreerde dit verweer en oordeelde dat de appellant niet in zijn vordering kon worden ontvangen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwierp het principaal hoger beroep van de appellant. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering met betrekking tot woonplaats en de toepassing van de beslagvrije voet in het kader van executoriaal beslag. Het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig in Nederland woonde, waardoor het beslag op zijn AOW-uitkering gehandhaafd blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer: 200.030.809
(zaaknummer rechtbank: 99113 KG ZA 09-9)
arrest in kort geding van de eerste civiele kamer van 20 oktober 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] of zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Elissen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marmel Holding B.V.,
gevestigd te Hengelo (O),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Vestering.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 9 februari 2009, in kort geding gewezen tussen principaal appellant (hierna te noemen:‘[appellant]’) als eiser en principaal geïntimeerde (hierna te noemen: ‘Marmel’) als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 4 maart 2009 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis van 9 februari 2009 en heeft hij Marmel gedagvaard om voor dit hof te verschijnen. [appellant] heeft in dit exploot één grief geformuleerd en bewijs aangeboden. [appellant] heeft aangekondigd te zullen concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de navolgende vorderingen van [appellant] toegewezen dienen te worden:
1a) met ingang van 30 september 2008 op te heffen, dan wel Marmel te bevelen binnen 24 uur na betekening van het te wijzen arrest met ingang van 30 september 2008 op te heffen en de daarvoor nodige handelingen te (doen) verrichten, het op 6 juli 2004 in opdracht van Marmel gelegde executoriaal derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank op alle gelden, geldswaarden en goederen die de Sociale Verzekeringsbank verschuldigd mocht zijn of worden aan [appellant], in het bijzonder op de AOW-uitkering tot de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
1b) zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,--, althans een door het hof te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Marmel, na voormelde betekening, in gebreke blijft aan het te wijzen arrest te voldoen, dit tot een maximum van € 50.000,--.
2) althans zodanige voorzieningen te geven als het hof in goede justitie zal bepalen, dit alles met veroordeling van Marmel in de proceskosten van de beide instanties.
Aan het exploot zijn producties gehecht.
2.2 De zaak is op de aangezegde rechtsdag aangebracht op de rol van dit hof en [appellant] heeft op die dag geconcludeerd voor eis overeenkomstig de inhoud van het appelexploot.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Marmel verweer gevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Bij diezelfde memorie heeft Marmel incidenteel hoger beroep tegen het vonnis van 9 februari 2009 ingesteld, heeft zij in dit incidenteel hoger beroep één grief geformuleerd en toegelicht en bewijs aangeboden.
Marmel heeft geconcludeerd:
in het principaal hoger beroep
dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen voor zover de vordering van [appellant] tot opheffing van het gelegde derdenbeslag is afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten;
in het incidenteel hoger beroep
dat het hof bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen voor zover betrekking hebbend op de rechtsoverweging dat [geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep, tevens appellant in principaal hoger beroep] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk in [plaats] aan de [adres] woonachtig is en, opnieuw recht doende, zal bepalen dat [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk in [plaats] woonachtig is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.4 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep verweer
gevoerd, bewijs aangeboden en producties overgelegd.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen voor zover is overwogen dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat
‘hij daadwerkelijk in [plaats] aan de [adres] woonachtig is. Op dat adres staat [geïntimeerde] immers ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Voor een dergelijke inschrijving is men gebonden aan bepaalde regels en dienen bewijsstukken aan de gemeente te worden overgelegd. Kennelijk heeft [geïntimeerde] daaraan voldaan.’
met veroordeling van Marmel in de proceskosten van dit hoger beroep.
2.5 Vervolgens hebben de partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van
arrest en heeft het hof arrest bepaald.
3 De feiten
Het hof gaat uit van de in het vonnis waarvan beroep onder 1. opgenomen feiten.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Krachtens een tussen (de rechtsvoorgangster van) Marmel en [appellant] gewezen vonnis
van de rechtbank Almelo van 30 mei 2001 heeft Marmel executoriaal derdenbeslag gelegd op alle gelden die de Sociale Verzekeringsbank aan [appellant] verschuldigd mocht blijken, in het bijzonder op de aan [appellant] te betalen AOW-uitkering.
Aan het hof ligt thans de vraag voor op welk deel van de AOW-uitkering het beslag is komen te rusten.
4.2 [appellant] stelt dat hij sinds 30 september 2008 weer in Nederland woont en dat Marmel
daarom per die datum rekening moet houden met de zogenoemde beslagvrije voet zoals bepaald in artikel 475d Rv.
Marmel voert verweer op twee gronden.
Ten eerste bestrijdt Marmel dat [appellant] per genoemde datum woonachtig is (geweest) in Nederland, zodat de beslagvrije voet op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv niet geldt. Ten tweede voert Marmel aan dat [appellant] nog steeds inkomsten ontvangt uit Belgische ondernemingen en dat hij, nu [appellant] op dat punt geen open kaart speelt, geen beroep kan doen op de in artikel 475d Rv genoemde beslagvrije voet.
De rechtbank heeft het eerste verweer verworpen, het tweede verweer gehonoreerd en de door [appellant] gevorderde (gedeeltelijke) opheffing van het beslag afgewezen.
4.3 De grief in het incidenteel hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk in [plaats] aan de [adres] woonachtig is.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] zijn woonplaats in Nederland niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Bij dit oordeel heeft het hof meegewogen dat in de ‘Voorlopige aangifte vestiging uit het buitenland’ van de gemeente Hengelo van 30 september 2008 weliswaar is vermeld ‘Datum aankomst in Nederland: 30-09-2008’ en als adres: [adres] te [plaats], maar dat daarin ook uitdrukkelijk is opgenomen: ‘N.B. Aan dit uittreksel kan geen definitief adres worden ontleend. Het rechtmatig verblijf van betrokkene is nog niet vastgesteld.’.
De beweerde vestiging in [plaats] en later [plaats] wordt niet, althans onvoldoende, ondersteund en wordt zelfs tegengesproken door andere bescheiden. Zo staat op het door [geïntimeerde] bij zijn appelexploot als productie 2 overgelegde bankafschrift van de Fortis Bank (Nederland), gevestigd aan de [adres] te [plaats], met betrekking tot een op zijn naam staande ‘basis-rekening’ van 19 januari 2009 - dus ruim drieënhalve maand na de door [geïntimeerde] gestelde vestiging in [plaats] - niet een adres in [plaats] of [plaats], maar staat daarop als zijn adres: ‘p/a Postbus [nummer], [postcode] [plaats]’.
Verder heeft [geïntimeerde] in zijn e-mailbericht van 2 december 2008 - in welk bericht [geïntimeerde] als zijn adres [adres] te [plaats] (O) vermeldt - aan de ziektekostenverzekeraar AnderZorg gevraagd de bevestiging van zijn inschrijving als verzekerde en de betaling van zijn ziektekostenpremie te sturen naar een Belgisch e-mailadres.
Daartegenover staat de bij het laatste processtuk in het incidenteel hoger beroep overgelegde productie (op welke productie, evenals de overige producties bij dat processtuk, Marmel niet heeft kunnen reageren en die dus in beginsel buiten beschouwing moet(en) worden gelaten) ‘Inlichting uit de GBA’ van de gemeente Enschede van 13 januari 2009 waarin is vermeld dat in het persoonsregister van de gemeente is opgenomen dat [geïntimeerde] als huidig adres heeft: [adres], [postcode] [plaats]. Op dit stuk is niet vermeld met ingang van welke datum [geïntimeerde] op laatstgenoemd adres woonachtig zou zijn.
Mede gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde andere stukken acht het hof de enkele inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie onvoldoende om de conclusie te wettigen dat [geïntimeerde] in Nederland woont of vast verblijft.
4.4 Het hof acht derhalve onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] inmiddels daadwerkelijk woonachtig is in Nederland, vanaf 30 september 2008 op het adres [adres] te [plaats] (O) en vanaf een niet bekende datum nadien (volgens de eigen stellingen van [geïntimeerde] vanaf medio december 2008) op het adres [adres] te [plaats].
4.5 Nu deze procedure in kort geding zich niet leent voor bewijslevering, is het hof voorbijgegaan aan het aanbod van [geïntimeerde] zijn stellingen te bewijzen.
4.6 De conclusie moet zijn dat de grief in het incidenteel hoger beroep terecht is voorgesteld en het verweer van Marmel reeds op de eerste grond wordt gehonoreerd.
Dit heeft tot gevolg dat het hof niet toekomt aan de bespreking van de grieven in het principaal hoger beroep.
5 Slotsom
In het incidenteel hoger beroep zal het hof het vonnis waarvan beroep, met verbetering van de gronden, bekrachtigen. Het hof zal het principaal hoger beroep verwerpen.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding:
in het principaal hoger beroep
verwerpt het hoger beroep,
in het incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 9 februari 2009,
in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep, voorts
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Marmel in het principaal hoger beroep begroot op € 313,-- voor verschotten en op € 894,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en in het incidenteel hoger beroep begroot op nihil voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
verklaart voornoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.M.C. Groen en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.