GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.023.330
(zaaknummer rechtbank 581410\VV EXPL 08-8074)
arrest van de vijfde civiele kamer van 1 december 2009
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. H. Weinans,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Internationaal Verhuis- en Transportbedrijf [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.C. Faase.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 17 december 2008 dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) in kort geding tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 14 januari 2009 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van 17 december 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 In datzelfde exploot heeft [appellant] zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, [geïntimeerde] zal veroordelen aan [appellant] te betalen een bedrag van € 7.200,- netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover van 50%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot de dag van betaling en [geïntimeerde] zal veroordelen om, beginnend de laatste dag van januari 2009, een bedrag van € 1.800,- netto aan [appellant] te betalen en dat elke maand totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% over elke termijn die later dan de 15e van de maand volgende op die waarop het salaris betrekking heeft is betaald, het geheel te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen, met bekrachtiging van het bestreden vonnis zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Daarna is schriftelijk pleidooi gevoerd, waarbij beide partijen een pleitnota in het geding hebben gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder de kop “De feiten” vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht of bezwaren geuit, zodat het hof ook in hoger beroep van die feiten zal uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding - kort gezegd - om het volgende. [appellant] is sinds 18 april 2001 als internationaal vrachtwagenchauffeur in dienst van [geïntimeerde], aanvankelijk voor bepaalde tijd, vervolgens op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Sinds 2006 heeft [appellant] op grond van de Vreemdelingenwet een verblijfsvergunning verkregen en is hij woonachtig in Nederland. Om die reden dient hij in het bezit te zijn van een Nederlands rijbewijs en een chauffeursdiploma. [appellant] bezit geen van beide. Bij brief van 9 september 2008 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden kan hervatten zodra hij in het bezit is van een Nederlands rijbewijs. Met ingang van september 2008 heeft [geïntimeerde] het aan [appellant] toekomende loon opgeschort.
4.2 In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening [geïntimeerde] zal veroordelen tot loondoorbetaling. De kantonrechter heeft de gevorderde voorziening afgewezen. Daartegen richten zich de door [appellant] opgeworpen grieven.
4.3 Naar het oordeel van het hof is ook in hoger beroep voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij de vordering, welk belang het hof ambtshalve dient te beoordelen. Het gaat immers om een vordering tot betaling van achterstallig loon, welke naar haar aard spoedeisend is, omdat in zijn algemeenheid geldt dat loon dient om te voorzien in levensonderhoud.
4.4 Deze procedure ziet op het treffen van voorlopige voorzieningen. Het gaat er daarbij om of het gevorderde naar het voorlopig oordeel van het hof met grote waarschijnlijkheid in een eventuele bodemprocedure toewijsbaar zal zijn. Voor nader onderzoek om tot vaststelling van een bepaalde rechtstoestand of feiten of omstandigheden te komen is in deze procedure geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
4.5 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De kern van het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] gerechtigd was het aan [appellant] toekomende loon op te schorten. Geen loon is immers verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht (artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Ingevolge artikel 7:628 BW behoudt een werknemer echter zijn aanspraak op loon als de overeengekomen arbeid niet wordt verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is dan ook in wiens risicosfeer de verhindering om de bedongen arbeid te verrichten ligt.
4.6 Tussen partijen staat vast dat de Wegenverkeerswet (WVW) voorschrijft dat een ieder die een motorrijtuig bestuurt en langer dan 185 dagen in Nederland woont, dient te beschikken over een Nederlands rijbewijs. Dat heeft [appellant] niet. Daarnaast dient [appellant] voor het verrichten van zijn werkzaamheden als in Nederland woonachtig vrachtwagenchauffeur te beschikken over een zogeheten groot rijbewijs en een chauffeursdiploma. [appellant] bezit geen van beide.
4.7 Toen [appellant] in dienst trad bij [geïntimeerde], was hij niet in Nederland woonachtig. Om die reden hoefde hij toen niet te beschikken over een Nederlands (groot) rijbewijs en chauffeursdiploma. Dat is veranderd toen [appellant] in 2006 in het bezit kwam van een verblijfsvergunning en zich in Nederland heeft gevestigd. Op grond van de hiervoor genoemde bepalingen van de WVW dient [appellant] te beschikken over een Nederlands rijbewijs. Die bepalingen richten zich tot [appellant] en niet tot [geïntimeerde].
[geïntimeerde] stelt, en dat is door [appellant] niet betwist, dat zij hem in een brief van december 2005 heeft gewezen op de eis van het behalen van een Nederlands (groot) rijbewijs en de consequenties van het niet daaraan voldoen, namelijk dat dat kan leiden tot beëindiging van het dienstverband.
4.8 De aanvraag tot wijziging van zijn verblijfsstatus is [appellant]’ persoonlijke keuze geweest. [geïntimeerde] staat daar buiten. Die wijziging van verblijfsstatus brengt voor [appellant] de verplichting mee om te beschikken over een Nederlands rijbewijs, aan welke verplichting hij tot op heden -het tegendeel is gesteld noch gebleken- niet heeft voldaan. Nu de verhindering om de overeengekomen arbeid te verrichten is gelegen in een schending van die verplichting, komt die verhindering voor risico van [appellant].
4.9 De door [appellant] opgeworpen grieven dat [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met haar verplichting zich als goed werkgever te gedragen door [appellant] niet in staat te stellen het rijbewijs te behalen, kunnen daar, voorlopig oordelend, niet aan afdoen. Om het door [appellant] in dit verband gestelde als vaststaand te kunnen aannemen, is, nu [geïntimeerde] die stellingen betwist, nadere bewijslevering nodig, waarvoor deze procedure zich niet leent. Afgezien daarvan laat het in dit kader door [appellant] naar voren gebrachte onverlet dat het behalen van het Nederlands rijbewijs een verplichting van [appellant] is, hetgeen hij in elk geval eind 2005 wist maar waaraan hij desondanks nog steeds niet voldoet. Voorlopig oordelend komt het hof tot de conclusie dat gelet op alle omstandigheden zoals hiervoor overwogen, [geïntimeerde] in redelijkheid kon overgaan tot opschorting van het loon van [appellant], totdat hij over het Nederlands rijbewijs zal beschikken.
4.10 De slotsom is dat naar het voorlopig oordeel van het hof niet gezegd kan worden dat het gevorderde met grote waarschijnlijkheid in een eventuele bodemprocedure toewijsbaar zal zijn. De grieven falen dan ook, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) van 17 december 2008,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,- voor griffierecht,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, G.P.M. van den Dungen en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2009.