ECLI:NL:GHARN:2010:BL3769

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.030.601/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Zandbergen
  • A. Wind
  • M. Weening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis inzake hypotheekbemiddeling en provisie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 2 februari 2010, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank. [appellante] had zes grieven ingediend, waarbij zij betwistte dat zij maandelijks rekening-courantoverzichten van [geïntimeerde] had ontvangen. Het hof oordeelde dat de rechtbank de berekeningen van [geïntimeerde] die leidden tot het gevorderde saldo van de rekening-courantverhouding onjuist had gekwalificeerd. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] in het ongelijk was gesteld en dat de vordering van [geïntimeerde] moest worden afgewezen. De proceskosten werden aan [geïntimeerde] opgelegd, aangezien deze partij in beide instanties in het ongelijk was gesteld. Het hof oordeelde dat de debiteringen die door [geïntimeerde] aan [appellante] in rekening waren gebracht, niet correct waren, omdat niet was aangetoond dat minder dan 50% van de aanvragen tot een hypotheek had geleid. Hierdoor werd de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 februari 2010
Zaaknummer 200.030.601/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: thans mr. M. Ras, kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Roesink, kantoorhoudende te Bussum.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 28 april 2009.
Een comparitie van partijen heeft niet plaatsgehad.
Ter rolle van 9 juli 2009 is door [appellante] een memorie van grieven genomen. De conclusie daarvan luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de kantonrechter te Lelystad gewezen vonnis d.d. 4 maart 2009 onder zaaknummer 417431 CV 08-12458 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, af te wijzen de vorderingen van [geïntimeerde] als vermeld in de inleidende dagvaarding die aan [appellante] is uitgebracht op 1 september 2008, met veroordeling van [geïntimeerde] om al hetgeen ter uitvoering van voormeld vonnis reeds door [appellante] aan [geïntimeerde] mocht zijn voldaan binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest aan [appellante] te hebben terugbetaald, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans de door [appellante] aangevoerde grieven als ongegrond af te wijzen en het bestreden vonnis op betreffende punten, voor zover nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen en [appellante], rekening houdende met het vermelde onder "ALGEMEEN" hierboven, te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening en € 191,- in het geval van betekening alsmede de verdere kosten, welke met de tenuitvoerlegging mochten zijn gemoeid, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en - voor zover de voldoening van de (na) kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke, waar mogelijk: handels, rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. In grief I betwist [appellante] dat zij vanaf juni 2005 maandelijks rekening-courantoverzichten van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Nu dat in dit hoger beroep is bestreden, zal het hof niet als vaststaand aannemen dat zulks wel het geval is geweest. Het volgende staat vast.
2. [geïntimeerde] houdt zich bezig met het doen bemiddelen in verzekeringen en financieringen. In dat kader heeft zij in juni 2005 [appellante] als tussenpersoon aangesteld. Uit dien hoofde is een rekening-courantverhouding tussen partijen ontstaan. Daarin wordt door [appellante] verdiende provisie in credit geboekt en, in debet, de door [geïntimeerde] gemaakte kosten (zoals voor hypotheekaanvragen) en zogenoemde terugboekingen (gedeeltelijke restitutie van aan een tussenpersoon uitbetaalde provisie vanwege voortijdige beëindiging van de verzekeringsovereenkomst).
De grieven II, III, IV en V
3. Het merendeel van de grieven strekt ertoe te betogen dat - naar de rechtbank heeft miskend - de berekeningen van [geïntimeerde] die leiden tot het gevorderde saldo van de rekening-courantverhouding onjuist zijn. Deze grieven hebben betrekking op het volgende.
4. Naar zeggen van [appellante] heeft zij in totaal 4 hypotheken afgesloten. Die hypotheken zijn notarieel gepasseerd en lopen volgens haar nog steeds. Van enige terugboeking in verband met een vroegtijdige beëindiging van deze hypotheken kan daarom geen sprake zijn. [appellante] doelt hier naar het hof begrijpt op debiteringen tot bedragen van telkens € 225,=.
5. Naar het oordeel van het hof miskent [appellante] hiermee de grondslag van de debiteringen, die blijkens de door [geïntimeerde] gegeven toelichting niet zien op restitutie door [appellante] ingevolge de beëindiging van hypotheken, maar op kosten van hypotheekaanvragen. De rechtbank heeft dat ook al overwogen in rechtsoverweging 2.4. De grieven missen in zoverre dus doel.
6. De debiteringen zijn gebaseerd op de door [appellante] voor akkoord getekende provisieregeling van 1 januari 2006. [appellante] betoogt met de grieven dat de bewuste provisiebepaling niet was opgenomen in een eerdere versie van die regeling, te weten die van 17 mei 2005. Zij is er 'bij vluchtige bestudering' van de voorwaarden van 1 januari 2006 vanuit gegaan dat er in vergelijking met de oude regeling uitsluitend verschillen zaten in de te behalen provisiepercentages. [geïntimeerde] heeft er niet op gewezen dat de condities ook ten aanzien van de door [appellante] te betalen kosten waren verslechterd. Was dat wel gebeurd, dan was [appellante] met de regeling niet akkoord gegaan, aldus [appellante].
7. Het hof begrijpt dat [appellante] met het voorgaande niet de inhoud van de overeenkomst wenst te bestrijden, maar bedoelt te betogen dat zij omtrent die inhoud heeft gedwaald (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW). De grieven falen ook op dit punt omdat niet valt in te zien dat [geïntimeerde] zulks wist of had behoren te weten en dat zij [appellante] daarover had behoren in te lichten. Dat is temeer niet het geval omdat [geïntimeerde] er niet van hoeft uit te gaan dat [appellante] de voorwaarden slechts oppervlakkig bestudeert, en daarbij alleen maar oog heeft voor de hoogte van de aan haar uit te betalen provisie.
8. [appellante] bestrijdt verder dat zij naast de aanvragen voor de vier afgesloten hypotheken nog andere hypotheekaanvragen heeft gedaan. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in onderdeel 17 van de conclusie van repliek onder verwijzing naar productie 8 bij die conclusie uiteen heeft gezet dat 'bij conversie < 50%' € 225,= per aanvraag in rekening wordt gebracht. Dat betekent in dit geval het volgende. Er zijn 13 aanvragen gedaan. Nu slechts vijf daarvan (dus niet slechts vier, zoals [appellante] betoogt, en in ieder geval minder dan 50%) tot een hypotheek hebben geleid, is het genoemde bedrag over alle 13 aanvragen in rekening gebracht.
9. Het voorgaande komt erop neer dat [appellante] het recht op debitering van 9 x € 225,= bestrijdt met het betoog dat de daaraan ten grondslag gelegde hypotheekaanvragen nooit zijn gedaan. Nu uit de overzichten duidelijk wordt dat niet vier maar vijf hypotheken zijn afgesloten, is dit verweer slechts ten aanzien van 8 aanvragen voldoende onderbouwd. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om haar vordering naar aanleiding hiervan nader te onderbouwen door een specificatie van de inhoud van deze acht deugdelijk betwiste aanvragen. Daaromtrent blijkt uit de stukken namelijk niets. Nu zij dat heeft nagelaten (en overigens ook geen bewijsaanbod heeft gedaan), slaagt de grief op dit onderdeel. Omdat daarmee niet is komen vast te staan dat minder dan 50% van de aanvragen tot een hypotheek heeft geleid, is de consequentie dat in totaal € 2.925,= (13 x 225) te veel is gedebiteerd. De vordering in hoofdsom is lager is dan dat bedrag. Op die constatering strandt de vordering van [geïntimeerde]. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking.
Slotsom
10. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd. De vordering zal worden afgewezen. Omdat [geïntimeerde] geheel in het ongelijk wordt gesteld, zal deze partij worden verwezen in de proceskosten in beide instanties (tariefgroep 1, in hoger beroep 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante]:
in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 768,= aan salaris voor de gemachtigde,
in hoger beroep op € 334,25 aan verschotten en € 632,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mrs. Zandbergen, voorzitter, Wind en Weening, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 februari 2010 in bijzijn van de griffier.